Duits

Uitgebreide vertaling voor strömen (Duits) in het Nederlands

strömen:

strömen werkwoord (ströme, strömst, strömt, strömte, strömtet, geströmt)

  1. strömen (fließen)
    lopen; vloeien; stromen
    • lopen werkwoord (loop, loopt, liep, liepen, gelopen)
    • vloeien werkwoord (vloei, vloeit, vloeide, vloeiden, gevloeid)
    • stromen werkwoord (stroom, stroomt, stroomde, stroomden, gestroomd)
  2. strömen (fließen)
    vloeien; in stralen lopen
  3. strömen (in Strömen nierderstürzen; triefen)
    gulpen; gutsen; in stromen neerstorten
  4. strömen (wellenförmig; fließen)
    golvend bewegen; golven
  5. strömen (sturzregnen; gießen; schütten; in Strömen regnen)
    gieten; stortregenen; plenzen
    • gieten werkwoord (giet, giette, gietten, gegoten)
    • stortregenen werkwoord (stortregen, stortregent, stortregende, stortregenden, stortgeregend)
    • plenzen werkwoord (plens, plenst, plensde, plensden, geplensd)

Conjugations for strömen:

Präsens
  1. ströme
  2. strömst
  3. strömt
  4. strömen
  5. strömt
  6. strömen
Imperfekt
  1. strömte
  2. strömtest
  3. strömte
  4. strömten
  5. strömtet
  6. strömten
Perfekt
  1. habe geströmt
  2. hast geströmt
  3. hat geströmt
  4. haben geströmt
  5. habt geströmt
  6. haben geströmt
1. Konjunktiv [1]
  1. ströme
  2. strömest
  3. ströme
  4. strömen
  5. strömet
  6. strömen
2. Konjunktiv
  1. strömte
  2. strömtest
  3. strömte
  4. strömten
  5. strömtet
  6. strömten
Futur 1
  1. werde strömen
  2. wirst strömen
  3. wird strömen
  4. werden strömen
  5. werdet strömen
  6. werden strömen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde strömen
  2. würdest strömen
  3. würde strömen
  4. würden strömen
  5. würdet strömen
  6. würden strömen
Diverses
  1. ström!
  2. strömt!
  3. strömen Sie!
  4. geströmt
  5. strömend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor strömen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gieten Gießen
golven Schwalle
gutsen Triefen
lopen Gelaufe; Laufen
plenzen Gießen
stortregenen Gießen
stromen Schwalle; Ströme
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gieten gießen; in Strömen regnen; schütten; strömen; sturzregnen ausgießen; ausschütten; schütten; stürzen
golven fließen; strömen; wellenförmig baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen
golvend bewegen fließen; strömen; wellenförmig
gulpen in Strömen nierderstürzen; strömen; triefen
gutsen in Strömen nierderstürzen; strömen; triefen
in stralen lopen fließen; strömen
in stromen neerstorten in Strömen nierderstürzen; strömen; triefen
lopen fließen; strömen bummeln; gehen; herumschlendern; im Schritt gehen; laufen; schlendern; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern
plenzen gießen; in Strömen regnen; schütten; strömen; sturzregnen
stortregenen gießen; in Strömen regnen; schütten; strömen; sturzregnen
stromen fließen; strömen
vloeien fließen; strömen

Synoniemen voor "strömen":


Wiktionary: strömen

strömen
verb
  1. anhaltende Bewegung einer großen Menge
strömen
verb
  1. voortbewegen van vloeistoffen
  2. formeel: zachtjes vloeien of stromen

Verwante vertalingen van strömen



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor strömen (Nederlands) in het Duits

stromen:

stromen werkwoord (stroom, stroomt, stroomde, stroomden, gestroomd)

  1. stromen (lopen; vloeien)
    strömen; fließen
    • strömen werkwoord (ströme, strömst, strömt, strömte, strömtet, geströmt)
    • fließen werkwoord (fließe, fließt, floß, floßt, geflossen)

Conjugations for stromen:

o.t.t.
  1. stroom
  2. stroomt
  3. stroomt
  4. stromen
  5. stromen
  6. stromen
o.v.t.
  1. stroomde
  2. stroomde
  3. stroomde
  4. stroomden
  5. stroomden
  6. stroomden
v.t.t.
  1. heb gestroomd
  2. hebt gestroomd
  3. heeft gestroomd
  4. hebben gestroomd
  5. hebben gestroomd
  6. hebben gestroomd
v.v.t.
  1. had gestroomd
  2. had gestroomd
  3. had gestroomd
  4. hadden gestroomd
  5. hadden gestroomd
  6. hadden gestroomd
o.t.t.t.
  1. zal stromen
  2. zult stromen
  3. zal stromen
  4. zullen stromen
  5. zullen stromen
  6. zullen stromen
o.v.t.t.
  1. zou stromen
  2. zou stromen
  3. zou stromen
  4. zouden stromen
  5. zouden stromen
  6. zouden stromen
en verder
  1. ben gestroomd
  2. bent gestroomd
  3. is gestroomd
  4. zijn gestroomd
  5. zijn gestroomd
  6. zijn gestroomd
diversen
  1. stroom!
  2. stroomt!
  3. gestroomd
  4. stromend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stromen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de stromen
    die Ströme; die Schwalle
    • Ströme [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Schwalle [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stromen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schwalle stromen golven; vloeden
Ströme stromen rivieren; vloeden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fließen lopen; stromen; vloeien deinen; golven; golvend bewegen; in stralen lopen; resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in; vloeien
strömen lopen; stromen; vloeien gieten; golven; golvend bewegen; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; plenzen; stortregenen; vloeien

Verwante woorden van "stromen":


Verwante definities voor "stromen":

  1. in grote hoeveelheden voortbewegen1
    • het water stroomde door de rivier1

Wiktionary: stromen

stromen
verb
  1. voortbewegen van vloeistoffen
stromen
verb
  1. anhaltende Bewegung einer großen Menge

Cross Translation:
FromToVia
stromen fließen flow — to move as a fluid
stromen gießen pour — to flow, pass or issue in or as a stream

strömen vorm van stroom:

stroom [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de stroom (elektriciteit)
    die Elektrizität; der Strom
  2. de stroom (electrische stroom; energie)
    die Energie; der elektrischer Strom; der Strom
  3. de stroom (beek)
    der Strom; der Fluß; der Bach
    • Strom [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Fluß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bach [der ~] zelfstandig naamwoord
  4. de stroom (rivier)
    der Fluß; die Flüsse; der Strom
    • Fluß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Flüsse [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Strom [der ~] zelfstandig naamwoord
  5. de stroom (stroomdimensielid)

Vertaal Matrix voor stroom:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bach beek; stroom beekje; stroming; stroompje
Elektrizität elektriciteit; stroom
Energie electrische stroom; energie; stroom aandrift; capaciteit; daadkracht; dynamiek; energie; esprit; functionaliteit; fut; geestkracht; gelegenheden; inhoud; kansen; kracht; mogelijkheid; mogelijkheid tot verwezenlijking; momentum; omvatte ruimte; potentie; puf; stuwkracht; vermogen; voortstuwing; voortvarendheid; werklust; werkzaamheid; wilskracht
Fluß beek; rivier; stroom beekje; stroming; stroompje; vloeden
Flüsse rivier; stroom rivieren
Strom beek; electrische stroom; elektriciteit; energie; rivier; stroom gulp; het toestromen; het toevloeien; instroming; instroom
elektrischer Strom electrische stroom; energie; stroom
- spanning
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bewegungsart stroom; stroomdimensielid
Element der Dimension "Bewegungsarten" stroom; stroomdimensielid

Verwante woorden van "stroom":


Synoniemen voor "stroom":


Verwante definities voor "stroom":

  1. elektrische kracht1
    • de wasmachine gebruikt veel stroom1
  2. rivier of beek1
    • ze sprongen over de stroom1
  3. voortbewegende hoeveelheid vloeistof1
    • de stroom van de rivier was erg krachtig1

Wiktionary: stroom

stroom
noun
  1. elektriciteit
stroom
noun
  1. größeres, fließendes Gewässer

Cross Translation:
FromToVia
stroom Bach burn — stream
stroom Strömung current — part of a fluid that moves continuously in a certain direction
stroom Strom current — time rate of flow of electric charge
stroom Elektrizität electricity — form of energy
stroom Fluss flow — the movement of a fluid
stroom Strom; Energie power — electricity supply
stroom Fluss; Strom river — large stream which drains a landmass
stroom Strom river — any large flow of a liquid
stroom Bach stream — small river
stroom Strömung courant — Déplacement ordonné d’un fluide
stroom Fluss; Flüsse; Strom; Ströme fleuve — géographie|fr cours d’eau qui se jeter généralement dans la mer ou dans l’océan.
stroom Strom flotmasse liquide en mouvement. — usage Il est principalement d’usage au pluriel et il s’emploie quelquefois absolument pour désigner la mer, un fleuve, etc.
stroom Fluss rivière — Cours d'eau

Verwante vertalingen van strömen