Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- ansagen:
- Ansagen:
-
Wiktionary:
- ansagen → annonceren, adverteren, aankondigen, aandienen, bezielen, inboezemen, inspireren, dicteren, aangeven, betuigen, declareren, verklaren, inschuiven, instoppen, indoen, inleggen, inzetten, binnenleiden, inleiden, invoeren, steken, insteken, afkondigen, openbaar maken, publiceren, ruchtbaar maken
Duits
Uitgebreide vertaling voor ansagen (Duits) in het Nederlands
ansagen:
-
ansagen (kundgeben; anschreiben)
-
ansagen (etwas erlaßen; ankündigen; verlesen; bekanntmachen)
-
ansagen (etwas ankündigen; melden; annoncieren; ankündigen; kundgeben)
iets aankondigen-
iets aankondigen werkwoord
-
-
ansagen (annoncieren; melden; ankündigen; kundgeben)
zich aandienen; zich voordoen; in aantocht zijn-
zich aandienen werkwoord
-
zich voordoen werkwoord
-
in aantocht zijn werkwoord
-
Conjugations for ansagen:
Präsens
- sage an
- sagst an
- sagt an
- sagen an
- sagt an
- sagen an
Imperfekt
- sagte an
- sagtest an
- sagte an
- sagten an
- sagtet an
- sagten an
Perfekt
- habe angesagt
- hast angesagt
- hat angesagt
- haben angesagt
- habt angesagt
- haben angesagt
1. Konjunktiv [1]
- sage an
- sagest an
- sage an
- sagen an
- saget an
- sagen an
2. Konjunktiv
- sagte an
- sagtest an
- sagte an
- sagten an
- sagtet an
- sagten an
Futur 1
- werde ansagen
- wirst ansagen
- wird ansagen
- werden ansagen
- werdet ansagen
- werden ansagen
1. Konjunktiv [2]
- würde ansagen
- würdest ansagen
- würde ansagen
- würden ansagen
- würdet ansagen
- würden ansagen
Diverses
- sag an!
- sagt an!
- sagen Sie an!
- angesagt
- ansagend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor ansagen:
Synoniemen voor "ansagen":
Wiktionary: ansagen
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • ansagen | → annonceren; adverteren; aankondigen; aandienen | ↔ annoncer — Faire connaître. |
| • ansagen | → bezielen; inboezemen; inspireren; dicteren | ↔ dicter — prononcer mot à mot une phrase ou une suite de phraser, pour qu’une ou plusieurs autres personnes l’écrire. |
| • ansagen | → aangeven; betuigen; declareren; verklaren | ↔ déclarer — Faire connaître d’une façon manifeste. |
| • ansagen | → inschuiven; instoppen; indoen; inleggen; inzetten; binnenleiden; inleiden; invoeren; steken; insteken; adverteren; annonceren; aankondigen; aandienen | ↔ introduire — Faire entrer une chose dans une autre. |
| • ansagen | → afkondigen; openbaar maken; publiceren; ruchtbaar maken; adverteren; annonceren; aankondigen; aandienen | ↔ publier — rendre public et notoire. |
Ansagen:
-
Ansagen (Bekannntmachen; Ankündigen; Annoncieren)
-
Ansagen (Ankündigen)
-
Ansagen (Anschreiben; Ankündigen; Anmelden)