Duits

Uitgebreide vertaling voor Schöne (Duits) in het Nederlands

schonen:

schonen werkwoord (schone, schonst, schont, schonte, schontet, geschont)

  1. schonen

Conjugations for schonen:

Präsens
  1. schone
  2. schonst
  3. schont
  4. schonen
  5. schont
  6. schonen
Imperfekt
  1. schonte
  2. schontest
  3. schonte
  4. schonten
  5. schontet
  6. schonten
Perfekt
  1. habe geschont
  2. hast geschont
  3. hat geschont
  4. haben geschont
  5. habt geschont
  6. haben geschont
1. Konjunktiv [1]
  1. schone
  2. schonest
  3. schone
  4. schonen
  5. schonet
  6. schonen
2. Konjunktiv
  1. schonte
  2. schontest
  3. schonte
  4. schonten
  5. schontet
  6. schonten
Futur 1
  1. werde schonen
  2. wirst schonen
  3. wird schonen
  4. werden schonen
  5. werdet schonen
  6. werden schonen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde schonen
  2. würdest schonen
  3. würde schonen
  4. würden schonen
  5. würdet schonen
  6. würden schonen
Diverses
  1. schon!
  2. schont!
  3. schonen Sie!
  4. geschont
  5. schonend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor schonen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
iemand ontzien schonen

Synoniemen voor "schonen":

  • pfleglich behandeln
  • verschonen
  • beschönigen; ins rechte Licht rücken; ins rechte Licht setzen; positiv darstellen; schönen; schönfärben; schönreden; verbrämen

Wiktionary: schonen

schonen
verb
  1. het iemand gemakkelijker maken dan die persoon het anders zou hebben gehad door die persoon minder te belasten


Wiktionary: Schöne


Cross Translation:
FromToVia
Schöne schone; schoonheid beauty — beautiful female
Schöne iets moois; schone vrouw; schoonheid; schone; stuk; fraaiheid; knapheid beauté — Qualité de ce qui est beau, de ce qui est esthétique à la perception

Computer vertaling door derden:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Schöne (Nederlands) in het Duits

schoon:

schoon bijvoeglijk naamwoord

  1. schoon (hygienisch; zuiver; rein; kuis)
    sauber; fleckenlos
  2. schoon (mooi; knap; welgemaakt; bevallig)
    schön; hübsch; nett; gutaussehend; attraktiv; schmuck
  3. schoon (rein; kuis; net)
    rein; anständig; züchtig; keusch; sittsam
  4. schoon (proper; zuiver)
    sauber; aufgeräumt; sauber und rein; ordentlich
  5. schoon (proper; zindelijk)
    sauber; aufgeräumt; reinlich; sauber und rein; gepflegt; ordentlich; hygienisch; rein; geordnet
  6. schoon (opgeruimd; netjes; ordelijk)
    ordentlich; sauber; gepflegt; tadellos; aufgeräumt

Vertaal Matrix voor schoon:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- rein
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anständig kuis; net; rein; schoon behoorlijk; beschaafd; billijk; danig; deugdzaam; duchtig; eerlijk; eerzaam; fair; fatsoenlijk; geciviliseerd; gecultiveerd; geschikt; netjes; nogal; ontwikkeld; ordentelijk; redelijk; schappelijk; tamelijk; welgemanierd; wellevend; welopgevoed; zedig
attraktiv bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt aanbiddelijk; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aantrekkelijke; aardig; attractief; begeerenswaardig; bekoorlijk; bevallig; charmant; decoratief; fraai; goed ogend; knap; leuk; lief; mooi; schattig; sympathiek; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verrukkelijk; verzoekend; welgevallig
aufgeräumt netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; schoon; zindelijk; zuiver opgeruimd; ordelijk gemaakt
fleckenlos hygienisch; kuis; rein; schoon; zuiver brandschoon; correct; keurig; onberispelijk; onbesproken; onbevlekt; onschuldig; rein; smetteloos; vlekkeloos
geordnet proper; schoon; zindelijk geordend; gepland; gerangschikt; goed geordend; methodisch; opgeruimd; ordelijk; planmatig; stelselmatig; systematisch; welgeordend
gepflegt netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; schoon; zindelijk aangekleed; beschaafd; chic; decent; deftig; eerbaar; elegant; esthetisch; fatsoenlijk; geciviliseerd; gecultiveerd; gedistingeerd; gekleed; manierlijk; met zorg aangekweekt; modieuze verfijning; netjes; ontwikkeld; smaakvol; stijlvol; verfijnd; vooraanstaand; voornaam; welvoeglijk
gutaussehend bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt aanlokkelijk; aantrekkelijk; aantrekkelijke; aardig; attractief; bekoorlijk; decoratief; fraai; goed ogend; knap; leuk; leuk van uiterlijk; lief; mooi; sympathiek; uitnodigend; verleidelijk; welgevallig
hygienisch proper; schoon; zindelijk blakend; fit; getraind; gezond; hygiënisch
hübsch bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt aangekleed; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanvallig; aardig; alleraardigst; allerliefst; attractief; bekoorlijk; bevallig; charmant; elegant; fraai; gekleed; goed ogend; gracieus; knap; leuk; leuk van uiterlijk; leukjes; lief; lieflijk; mooi; prettig; sierlijk; sympathiek; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verzoekend; welgevallig
keusch kuis; net; rein; schoon gekuist; kuis; onbevlekt; onschuldig; rein; vlekkeloos
nett bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt aangenaam; aardig; allerliefst; attent; behaaglijk; behulpzaam; beminnelijk; bevallig; charmant; clever; dottig; enig; fijn; geschikt; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; kien; leuk; lief; pienter; plezant; plezierig; prettig; schattig; schrander; slim; snoezig; snugger; sympathiek; tof; uitgeslapen; vertederend; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig
ordentlich netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; schoon; zindelijk; zuiver behoorlijk; betamelijk; correct; danig; deugdzaam; duchtig; eerzaam; fatsoenlijk; goed geordend; keurig; methodisch; netjes; onberispelijk; onbesproken; ordentelijk; planmatig; stelselmatig; systematisch; welgeordend; welgevoeglijk; welvoeglijk; zedig
rein kuis; net; proper; rein; schoon; zindelijk cru; gaaf; gekuist; gereinigd; gewoonweg; hygiënisch; klinkklaar; louter; maagdelijk; natuurlijk; netjes; onaangebroken; onaangeraakt; onaangeroerd; onaangetast; onbesmet; onbevlekt; ongebruikt; ongedwongen; ongekunsteld; ongeopend; ongerept; onomwonden; onschuldig; onverbloemd; onverholen; onvermengd; onversneden; onverzwakt; openlijk; pure; puur; rechttoe; rechttoe rechtaan; regelrecht; rein; ronduit; virginaal; vlekkeloos; zedig gemaakt; zuiver; zuivere
reinlich proper; schoon; zindelijk hygiënisch
sauber hygienisch; kuis; netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; rein; schoon; zindelijk; zuiver brandschoon; decent; eerbaar; fatsoenlijk; gekuist; gereinigd; gewoonweg; hygiënisch; klinkklaar; manierlijk; netjes; onbevlekt; onschuldig; onvermengd; pure; puur; rechttoe; rein; smetteloos; vlekkeloos; welvoeglijk; zedig gemaakt; zuiver; zuivere
sauber und rein proper; schoon; zindelijk; zuiver hygiënisch
schmuck bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt attractief; fraai; goed ogend; knap; mooi; welgevallig
schön bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt aanbiddelijk; aangenaam; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aardig; alleraardigst; allerliefst; appetijtelijk; attractief; begeerenswaardig; behaaglijk; bekoorlijk; bevallig; bewonderenswaardig; charmant; comfortabel; decoratief; fijn; fraai; gemakkelijk; geriefelijk; goed ogend; hartelijk; knap; leuk; lief; lieflijk; minnelijk; mooi; oogstrelend; plezant; plezierig; prettig; schattig; slank en smal; sympathiek; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verrukkelijk; verzoekend; vriendelijk; welgevallig
sittsam kuis; net; rein; schoon braaf; braafjes; decent; deugdzaam; eerbaar; eerzaam; ethisch; fatsoenlijk; gekuist; goed opgevoed; ingetogen; kuis; lief; manierlijk; moralistisch; moreel; netjes; stemmig; vervuld van moralisme; voorbeeldig; welvoeglijk; zedelijk; zedig; zoet
tadellos netjes; opgeruimd; ordelijk; schoon akkoord; correct; foutloos; gaaf; goed; hoogwaardig; ideaal; in orde; juist; keurig; loepzuiver; mee eens; mieters; onaangetast; onberispelijk; onbesproken; patent; perfect; precies; prima; puntgaaf; schitterend; tof; uitmuntend; uitstekend; van goede kwaliteit; volmaakt; voortreffelijk
züchtig kuis; net; rein; schoon decent; eerbaar; fatsoenlijk; gekuist; kuis; manierlijk; netjes; welvoeglijk; zedig

Verwante woorden van "schoon":


Synoniemen voor "schoon":


Antoniemen van "schoon":


Verwante definities voor "schoon":

  1. het loon nadat alle premies betaald zijn1
    • ik verdien 1400 gulden schoon1
  2. zonder stof, viezigheid of vlekken1
    • zijn je handen wel schoon?1
  3. mooi om te zien of te horen1
    • dat is schone muziek1

Wiktionary: schoon

schoon
adjective
  1. reinlich, keinen Schmutz produzierend
  2. nicht verschmutzt, frei von Unrat

Cross Translation:
FromToVia
schoon schön beautiful — possessing charm and attractive
schoon rein; sauber clean — not dirty
schoon schön; gut; angenehm beau — D’aspect agréable à l’œil ou à l’oreille.
schoon eigen; eigenlich; wahr; wirklich; geeignet; tauglich propre — Qui appartenir exclusivement à une personne ou à une chose.
schoon einfach; einfältig; blank; rein; reinlich; sauber; absolut; losgelöst; beziehungslos; uneingeschränkt; unumschränkt; unabhängig; unvermischt pur — Qui est sans mélange.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van Schöne