Overzicht
Duits
Uitgebreide vertaling voor weiden (Duits) in het Nederlands
weiden:
-
weiden (grasen)
Conjugations for weiden:
Präsens
- weide
- weidest
- weidet
- weiden
- weidet
- weiden
Imperfekt
- weidete
- weidetest
- weidete
- weideten
- weidetet
- weideten
Perfekt
- habe geweidet
- hast geweidet
- hat geweidet
- haben geweidet
- habt geweidet
- haben geweidet
1. Konjunktiv [1]
- weide
- weidest
- weide
- weiden
- weidet
- weiden
2. Konjunktiv
- weidete
- weidetest
- weidete
- weideten
- weidetet
- weideten
Futur 1
- werde weiden
- wirst weiden
- wird weiden
- werden weiden
- werdet weiden
- werden weiden
1. Konjunktiv [2]
- würde weiden
- würdest weiden
- würde weiden
- würden weiden
- würdet weiden
- würden weiden
Diverses
- weid!
- weidet!
- weiden Sie!
- geweidet
- weidend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor weiden:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
weiden | Weiden; Wiesen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
afgrazen | grasen; weiden | |
graseten | grasen; weiden | |
grazen | grasen; weiden | |
weiden | grasen; weiden |
Synoniemen voor "weiden":
Weiden:
-
die Weiden (Wiesen)
Vertaal Matrix voor Weiden:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
weiden | Weiden; Wiesen | |
weilanden | Weiden; Wiesen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
weiden | grasen; weiden |
Synoniemen voor "Weiden":
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor weiden (Nederlands) in het Duits
weiden:
Conjugations for weiden:
o.t.t.
- weid
- weidt
- weidt
- weiden
- weiden
- weiden
o.v.t.
- weidde
- weidde
- weidde
- weidden
- weidden
- weidden
v.t.t.
- heb geweid
- hebt geweid
- heeft geweid
- hebben geweid
- hebben geweid
- hebben geweid
v.v.t.
- had geweid
- had geweid
- had geweid
- hadden geweid
- hadden geweid
- hadden geweid
o.t.t.t.
- zal weiden
- zult weiden
- zal weiden
- zullen weiden
- zullen weiden
- zullen weiden
o.v.t.t.
- zou weiden
- zou weiden
- zou weiden
- zouden weiden
- zouden weiden
- zouden weiden
diversen
- weid!
- weidt!
- geweid
- weidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de weiden (weilanden)
Vertaal Matrix voor weiden:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Weiden | weiden; weilanden | |
Wiesen | weiden; weilanden | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
grasen | afgrazen; graseten; grazen; weiden | gras eten; naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren |
weiden | afgrazen; graseten; grazen; weiden |