Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. weiden:
  2. Weiden:
  3. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. weiden:


Duits

Uitgebreide vertaling voor weiden (Duits) in het Nederlands

weiden:

weiden werkwoord (weide, weidest, weidet, weidete, weidetet, geweidet)

  1. weiden (grasen)
    weiden; grazen; afgrazen; graseten
    • weiden werkwoord (weid, weidt, weidde, weidden, geweid)
    • grazen werkwoord (graas, graast, graasde, graasden, gegraasd)
    • afgrazen werkwoord (graas af, graast af, graasde af, graasden af, afgegrazen)
    • graseten werkwoord

Conjugations for weiden:

Präsens
  1. weide
  2. weidest
  3. weidet
  4. weiden
  5. weidet
  6. weiden
Imperfekt
  1. weidete
  2. weidetest
  3. weidete
  4. weideten
  5. weidetet
  6. weideten
Perfekt
  1. habe geweidet
  2. hast geweidet
  3. hat geweidet
  4. haben geweidet
  5. habt geweidet
  6. haben geweidet
1. Konjunktiv [1]
  1. weide
  2. weidest
  3. weide
  4. weiden
  5. weidet
  6. weiden
2. Konjunktiv
  1. weidete
  2. weidetest
  3. weidete
  4. weideten
  5. weidetet
  6. weideten
Futur 1
  1. werde weiden
  2. wirst weiden
  3. wird weiden
  4. werden weiden
  5. werdet weiden
  6. werden weiden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde weiden
  2. würdest weiden
  3. würde weiden
  4. würden weiden
  5. würdet weiden
  6. würden weiden
Diverses
  1. weid!
  2. weidet!
  3. weiden Sie!
  4. geweidet
  5. weidend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor weiden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
weiden Weiden; Wiesen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgrazen grasen; weiden
graseten grasen; weiden
grazen grasen; weiden
weiden grasen; weiden

Synoniemen voor "weiden":


Wiktionary: weiden

weiden
verb
  1. het eten van gras en andere bodemvegetatie zoals bijvoorbeeld runderen dit doen

Weiden:

Weiden [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Weiden (Wiesen)
    de weiden; de weilanden
    • weiden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • weilanden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor Weiden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
weiden Weiden; Wiesen
weilanden Weiden; Wiesen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
weiden grasen; weiden

Synoniemen voor "Weiden":




Nederlands

Uitgebreide vertaling voor weiden (Nederlands) in het Duits

weiden:

weiden werkwoord (weid, weidt, weidde, weidden, geweid)

  1. weiden (grazen; afgrazen; graseten)
    grasen; weiden
    • grasen werkwoord (grase, grast, graste, grastet, gegrast)
    • weiden werkwoord (weide, weidest, weidet, weidete, weidetet, geweidet)

Conjugations for weiden:

o.t.t.
  1. weid
  2. weidt
  3. weidt
  4. weiden
  5. weiden
  6. weiden
o.v.t.
  1. weidde
  2. weidde
  3. weidde
  4. weidden
  5. weidden
  6. weidden
v.t.t.
  1. heb geweid
  2. hebt geweid
  3. heeft geweid
  4. hebben geweid
  5. hebben geweid
  6. hebben geweid
v.v.t.
  1. had geweid
  2. had geweid
  3. had geweid
  4. hadden geweid
  5. hadden geweid
  6. hadden geweid
o.t.t.t.
  1. zal weiden
  2. zult weiden
  3. zal weiden
  4. zullen weiden
  5. zullen weiden
  6. zullen weiden
o.v.t.t.
  1. zou weiden
  2. zou weiden
  3. zou weiden
  4. zouden weiden
  5. zouden weiden
  6. zouden weiden
diversen
  1. weid!
  2. weidt!
  3. geweid
  4. weidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

weiden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de weiden (weilanden)
    die Weiden; die Wiesen
    • Weiden [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Wiesen [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor weiden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Weiden weiden; weilanden
Wiesen weiden; weilanden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grasen afgrazen; graseten; grazen; weiden gras eten; naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren
weiden afgrazen; graseten; grazen; weiden