Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- beugen:
- beäugen:
-
Wiktionary:
- beugen → plooien, buigen, krombuigen, krommen, verbuigen, doorbuigen, ombuigen, aflopen, hellen, overhellen, zich bukken
- beäugen → observeren, bekijken, nakijken
Duits
Uitgebreide vertaling voor beugen (Duits) in het Nederlands
beugen:
-
beugen (krummbiegen; biegen; krümmen; umbiegen; verbiegen)
-
beugen (sichbeugen; biegen; krümmen; verbeugen; knicken; verneigen; flektieren; hinneigen; sich neigen; sichverbeugen; sichverneigen; sichvorüberbeugen)
-
beugen (vergewaltigen; verletzen)
-
beugen (krümmen; hinneigen; knicken)
-
beugen (Ehre bezeugen; sich neigen; sich vorüberbeugen; verbeugen; verneigen; sich beugen; sich verneigen; sich verbeugen)
-
beugen (konjugieren; verbeugen; deklinieren; abwandeln; abändern)
Conjugations for beugen:
Präsens
- beuge
- beugst
- beugt
- beugen
- beugt
- beugen
Imperfekt
- beugte
- beugtest
- beugte
- beugten
- beugtet
- beugten
Perfekt
- habe gebeugt
- hast gebeugt
- hat gebeugt
- haben gebeugt
- habt gebeugt
- haben gebeugt
1. Konjunktiv [1]
- beuge
- beugest
- beuge
- beugen
- beuget
- beugen
2. Konjunktiv
- beugte
- beugtest
- beugte
- beugten
- beugtet
- beugten
Futur 1
- werde beugen
- wirst beugen
- wird beugen
- werden beugen
- werdet beugen
- werden beugen
1. Konjunktiv [2]
- würde beugen
- würdest beugen
- würde beugen
- würden beugen
- würdet beugen
- würden beugen
Diverses
- beug!
- beugt!
- beugen Sie!
- gebeugt
- beugend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor beugen:
Synoniemen voor "beugen":
Wiktionary: beugen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beugen | → plooien; buigen | ↔ bend — to cause to shape into a curve |
• beugen | → plooien | ↔ flex — to move part of the body using one's muscles |
• beugen | → buigen; krombuigen; krommen; verbuigen; doorbuigen; ombuigen | ↔ courber — rendre courbe. |
• beugen | → buigen; doorbuigen; ombuigen | ↔ fléchir — Faire ployer, courber. |
• beugen | → aflopen; buigen; hellen; overhellen; zich bukken | ↔ pencher — Incliner (sens général) |
• beugen | → buigen; doorbuigen; ombuigen | ↔ ployer — fléchir, courber. |
Beugen:
Synoniemen voor "Beugen":
beäugen:
Conjugations for beäugen:
Präsens
- beäuge
- beäugst
- beäugt
- beäugen
- beäugt
- beäugen
Imperfekt
- beäugte
- beäugtest
- beäugte
- beäugten
- beäugtet
- beäugten
Perfekt
- habe beäugt
- hast beäugt
- hat beäugt
- haben beäugt
- habt beäugt
- haben beäugt
1. Konjunktiv [1]
- beäuge
- beäugest
- beäuge
- beäugen
- beäuget
- beäugen
2. Konjunktiv
- beäugte
- beäugtest
- beäugte
- beäugten
- beäugtet
- beäugten
Futur 1
- werde beäugen
- wirst beäugen
- wird beäugen
- werden beäugen
- werdet beäugen
- werden beäugen
1. Konjunktiv [2]
- würde beäugen
- würdest beäugen
- würde beäugen
- würden beäugen
- würdet beäugen
- würden beäugen
Diverses
- beäug!
- beäugt!
- beäugen Sie!
- beäugt
- beäugend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor beäugen:
Synoniemen voor "beäugen":
Verwante vertalingen van beugen
Nederlands