Duits

Uitgebreide vertaling voor bestellen (Duits) in het Nederlands

bestellen:

bestellen werkwoord (bestelle, bestellst, bestellt, bestellte, bestelltet, bestellt)

  1. bestellen (anfordern; zustellen; austragen; )
    bestellen; orderen
    • bestellen werkwoord (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)
    • orderen werkwoord
  2. bestellen (ins Haus liefern; bringen; zustellen; )
    bestellen; brengen; afgeven; bezorgen; afleveren; thuisbezorgen; overhandigen
    • bestellen werkwoord (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)
    • brengen werkwoord (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afgeven werkwoord (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
    • bezorgen werkwoord (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • afleveren werkwoord (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • thuisbezorgen werkwoord (bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
  3. bestellen (liefern; abliefern; besorgen; )
    leveren; bezorgen; aanleveren; brengen; afleveren; overhandigen; toeleveren
    • leveren werkwoord (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)
    • bezorgen werkwoord (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • aanleveren werkwoord (lever aan, levert aan, leverde aan, leverden aan, aangeleverd)
    • brengen werkwoord (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afleveren werkwoord (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
    • toeleveren werkwoord (lever toe, levert toe, leverde toe, leverden toe, toegeleverd)

Conjugations for bestellen:

Präsens
  1. bestelle
  2. bestellst
  3. bestellt
  4. bestellen
  5. bestellt
  6. bestellen
Imperfekt
  1. bestellte
  2. bestelltest
  3. bestellte
  4. bestellten
  5. bestelltet
  6. bestellten
Perfekt
  1. habe bestellt
  2. hast bestellt
  3. hat bestellt
  4. haben bestellt
  5. habt bestellt
  6. haben bestellt
1. Konjunktiv [1]
  1. bestelle
  2. bestellest
  3. bestelle
  4. bestellen
  5. bestellet
  6. bestellen
2. Konjunktiv
  1. bestellte
  2. bestelltest
  3. bestellte
  4. bestellten
  5. bestelltet
  6. bestellten
Futur 1
  1. werde bestellen
  2. wirst bestellen
  3. wird bestellen
  4. werden bestellen
  5. werdet bestellen
  6. werden bestellen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bestellen
  2. würdest bestellen
  3. würde bestellen
  4. würden bestellen
  5. würdet bestellen
  6. würden bestellen
Diverses
  1. bestell!
  2. bestellt!
  3. bestellen Sie!
  4. bestellt
  5. bestellend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bestellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgeven Abgeben; Ablieferen
afleveren Abgeben; Ablieferen
bestellen Anfordern; Bestellen
leveren Lieferung; Provisioning
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleveren abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; liefern; zustellen
afgeven abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen abgeben; beschmutzen; darreichen; einliefern; einreichen; einsenden; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; leicht schmutzig werden; reichen; überreichen
afleveren abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen
bestellen abgeben; abliefern; anfordern; austragen; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; insHausliefern; liefern; senden; zustellen besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen
bezorgen abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen
brengen abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen besorgen; bringen; einbringen; herbeibringen; ins Haus schicken; mitbringen; mitnehmen; rundbringen; zustellen
leveren abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; liefern; zustellen deichseln; einem einen Streich spielen; einseifen; fertigbringen; fertigkriegen; hinkriegen; schaukeln
orderen anfordern; austragen; bestellen; insHausliefern; liefern; senden; zustellen
overhandigen abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen abgeben; darreichen; einliefern; einreichen; einsenden; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; reichen; überreichen
thuisbezorgen abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen
toeleveren abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; liefern; zustellen

Synoniemen voor "bestellen":



Bestellen:

Bestellen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Bestellen (Anfordern)
    het bestellen

Vertaal Matrix voor Bestellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestellen Anfordern; Bestellen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestellen abgeben; abliefern; anfordern; austragen; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; insHausliefern; liefern; rundbringen; senden; zustellen

Verwante vertalingen van bestellen



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bestellen (Nederlands) in het Duits

bestellen:

bestellen werkwoord (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)

  1. bestellen (orderen)
    bestellen; anfordern; zustellen; austragen; liefern; insHausliefern; senden
    • bestellen werkwoord (bestelle, bestellst, bestellt, bestellte, bestelltet, bestellt)
    • anfordern werkwoord (fordere an, forderst an, fordert an, forderte an, fordertet an, angefordert)
    • zustellen werkwoord (stelle zu, stellst zu, stellt zu, stellte zu, stelltet zu, zugestellt)
    • austragen werkwoord (trage aus, trägst aus, trägt aus, trug aus, trugt aus, ausgetragen)
    • liefern werkwoord (liefere, lieferst, liefert, lieferte, liefertet, geliefert)
    • insHausliefern werkwoord
    • senden werkwoord (sende, sendest, sendet, sendete, sendetet, gesendet)
  2. bestellen (thuisbezorgen; brengen; afgeven; )
    bestellen; bringen; zustellen; besorgen; abgeben; abliefern; liefern; ins Haus liefern; senden
    • bestellen werkwoord (bestelle, bestellst, bestellt, bestellte, bestelltet, bestellt)
    • bringen werkwoord (bringe, bringst, bringt, brachte, brachtet, gebracht)
    • zustellen werkwoord (stelle zu, stellst zu, stellt zu, stellte zu, stelltet zu, zugestellt)
    • besorgen werkwoord (besorge, besorgst, besorgt, besorgte, besorgtet, besorgt)
    • abgeben werkwoord (gebe ab, gibst ab, gab ab, gabt ab, abgegeben)
    • abliefern werkwoord (liefere ab, lieferst ab, liefert ab, lieferte ab, liefertet ab, abgeliefert)
    • liefern werkwoord (liefere, lieferst, liefert, lieferte, liefertet, geliefert)
    • ins Haus liefern werkwoord
    • senden werkwoord (sende, sendest, sendet, sendete, sendetet, gesendet)
  3. bestellen (thuisbezorgen; bezorgen; brengen; afleveren; rondbrengen)
    bringen; besorgen; zustellen; rundbringen; ins Haus schicken
    • bringen werkwoord (bringe, bringst, bringt, brachte, brachtet, gebracht)
    • besorgen werkwoord (besorge, besorgst, besorgt, besorgte, besorgtet, besorgt)
    • zustellen werkwoord (stelle zu, stellst zu, stellt zu, stellte zu, stelltet zu, zugestellt)
    • rundbringen werkwoord
    • ins Haus schicken werkwoord

Conjugations for bestellen:

o.t.t.
  1. bestel
  2. bestelt
  3. bestelt
  4. bestellen
  5. bestellen
  6. bestellen
o.v.t.
  1. bestelde
  2. bestelde
  3. bestelde
  4. bestelden
  5. bestelden
  6. bestelden
v.t.t.
  1. heb besteld
  2. hebt besteld
  3. heeft besteld
  4. hebben besteld
  5. hebben besteld
  6. hebben besteld
v.v.t.
  1. had besteld
  2. had besteld
  3. had besteld
  4. hadden besteld
  5. hadden besteld
  6. hadden besteld
o.t.t.t.
  1. zal bestellen
  2. zult bestellen
  3. zal bestellen
  4. zullen bestellen
  5. zullen bestellen
  6. zullen bestellen
o.v.t.t.
  1. zou bestellen
  2. zou bestellen
  3. zou bestellen
  4. zouden bestellen
  5. zouden bestellen
  6. zouden bestellen
diversen
  1. bestel!
  2. bestelt!
  3. besteld
  4. bestellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bestellen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het bestellen
    Bestellen; Anfordern

Vertaal Matrix voor bestellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anfordern bestellen opvorderen; opvragen; opvraging; vordering
Bestellen bestellen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abgeben afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen aanleveren; afgeven; afleveren; afstaan; bezorgen; brengen; inleveren; leveren; lossen; overgeven; overhandigen; toeleveren; uitbrengen; uitgeven; uitladen
abliefern afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren
anfordern bestellen; orderen aanspraak maken op; aanvragen; eisen; inmanen; invorderen; opeisen; opvorderen; opvragen; rekwestreren; rekwireren; vereisen; vergen; verlangen; verzoeken; vorderen; vragen
austragen bestellen; orderen doorgeven; doorspelen; doorvertellen; een boodschap uitdragen; geven; inschrijving opheffen; klikken; rondbrieven; rondvertellen; schenken; ten einde dragen; uitdragen; uitspelen; uitstrooien; uitzaaien; verhaal vertellen; verhalen; verklappen; verklikken; verkondigen; verlenen; verlinken; verraden; verstrekken; vertellen; voldragen
besorgen afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; distribueren; geven; leveren; overhandigen; ronddelen; schenken; toeleveren; uitreiken; verdelen; verlenen; verstrekken; zich iets verschaffen
bestellen afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; orderen; overhandigen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren
bringen afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen brengen; langs brengen; meebrengen
ins Haus liefern afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen geven; schenken; verlenen; verstrekken
ins Haus schicken afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen
insHausliefern bestellen; orderen
liefern afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; orderen; overhandigen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; distribueren; geven; leveren; overhandigen; ronddelen; schenken; toeleveren; uitreiken; verdelen; verlenen; verstrekken
rundbringen afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen
senden afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; orderen; overhandigen; thuisbezorgen geven; rondstralen; schenken; seinen; signalen geven; telegraferen; uitstralen; uitzenden; verlenen; verstrekken; versturen; verwijzen; verzenden; zenden
zustellen afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; orderen; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; aantijgen; afleveren; bezorgen; brengen; geven; insinueren; leveren; overhandigen; schenken; toeleveren; verlenen; verstrekken

Verwante woorden van "bestellen":


Verwante definities voor "bestellen":

  1. opdracht geven om iets te brengen1
    • hij bestelde een kop koffie1

Wiktionary: bestellen


Cross Translation:
FromToVia
bestellen bestellen; ordern order — to request some product or service
bestellen befehlen; anordnen commander — Ordonner, enjoindre quelque chose à quelqu’un. (Sens général).
bestellen fragen; anfordern; fordern; verlangen; bitten; ersuchen demander — Indiquer à quelqu’un par des paroles, par un écrit ou tout autre moyen ce qu’on désire obtenir de lui.
bestellen liefern fournirpourvoir, approvisionner.
bestellen liefern; entäußern; fortlassen; überlassen; unterlassen; weggeben; fortgeben; hingeben; preisgeben; ergeben; angeben; anzeigen; denunzieren; hinterbringen; anschwärzen; eine Anzeige wegen … machen livrer — Traductions à trier suivant le sens

bestellen vorm van bestel:

bestel [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de bestel (samenstel)
    die Ordnung; System
    • Ordnung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • System [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bestel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ordnung bestel; samenstel arrangement; dienstvoorschrift; discipline; dwang; gehoorzaamheid; indeling; onderwerping; opbouw; opstelling; orde; ordening; organisatie; rangschikking; regel; regelgeving; regeling; regelmaat; reglement; regularisatie; samenstelling; schikking; structuur; systeem; tucht; voorschrift; wet
System bestel; samenstel opbouw; ordening; organisatie; samenstelling; stelsel; structuur; systeem

Verwante woorden van "bestel":


Wiktionary: bestel

bestel
noun
  1. een organisatie die als systeem een bepaald doel op een bepaalde manier dient

Cross Translation:
FromToVia
bestel System systèmeensemble d’éléments, de concepts reliés, organisés en une structure.

Verwante vertalingen van bestellen