Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: aufreißen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: aufreißen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. aufreißen:
  2. Aufreißen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor aufreißen (Duits) in het Nederlands

aufreißen:

aufreißen werkwoord

  1. aufreißen (aufsperren; aufbrechen; abbrechen; )
    openbreken; kraken; losbreken
    • openbreken werkwoord (breek open, breekt open, brak open, braken open, opengebroken)
    • kraken werkwoord (kraak, kraakt, kraakte, kraakten, gekraakt)
    • losbreken werkwoord (breek los, breekt los, brak los, braken los, losgebroken)
  2. aufreißen (reißen; einreißen; aufbrechen)
    losscheuren; openscheuren; openrijten; rijten
    • losscheuren werkwoord (scheur los, scheurt los, scheurde los, scheurden los, losgescheurd)
    • openscheuren werkwoord (scheur open, scheurt open, scheurde open, scheurden open, opengescheurd)
    • openrijten werkwoord (rijt open, reet open, reten open, opengereten)
    • rijten werkwoord (rijt, reet, reten, gereten)
  3. aufreißen (aufsperren; aufbrechen)
    opensperren
    • opensperren werkwoord (sper open, spert open, sperde open, sperden open, opengesperd)
  4. aufreißen (aufbrechen; aufbringen; aufsperren)
    openrukken
    • openrukken werkwoord (ruk open, rukt open, rukte open, rukten open, opengerukt)
  5. aufreißen (angeben; schneiden; aufgeben; )
    opscheppen; snoeven; grootspreken; opsnijden
    • opscheppen werkwoord (schep op, schept op, schepte op, schepten op, opgeschept)
    • snoeven werkwoord (snoef, snoeft, snoefte, snoeften, gesnoefd)
    • grootspreken werkwoord (spreek groot, spreekt groot, sprak groot, spraken groot, grootgesproken)
    • opsnijden werkwoord (snijd op, snijdt op, sneed op, sneden op, opgesneden)
  6. aufreißen (zerreißen; zerfetzen; zerlegen; wegreißen)
    verscheuren; kapot scheuren

Vertaal Matrix voor aufreißen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kraken Knarren; Krachen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grootspreken angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln angeben; aufschneiden; großeRedeführen; prahlen; sich brüsten
kapot scheuren aufreißen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen
kraken abbrechen; aufbrechen; aufbringen; auflösen; aufreißen; aufsperren; aufstoßen; aufteilen; auseinandernehmen; dekodieren; entehen; entfesseln Häuser aufbrechen; anprangern; aufbrechen; beanstanden; bemäkeln; bemängeln; dekodieren; ein krackendes Gelaut machen; entschlüsseln; entziffern; heruntermachen; kritisieren
losbreken abbrechen; aufbrechen; aufbringen; auflösen; aufreißen; aufsperren; aufstoßen; aufteilen; auseinandernehmen; dekodieren; entehen; entfesseln aufbersten; aufbrechen; ausbrechen; ausreißen; entfliehen; entkommen; entringen; entrinnen; fliehen; flüchten; freikommen; herausbrechen; hervorbrechen; losbrechen
losscheuren aufbrechen; aufreißen; einreißen; reißen abbrechen; abreißen; losreißen; wegreißen
openbreken abbrechen; aufbrechen; aufbringen; auflösen; aufreißen; aufsperren; aufstoßen; aufteilen; auseinandernehmen; dekodieren; entehen; entfesseln bloßlegen
openrijten aufbrechen; aufreißen; einreißen; reißen
openrukken aufbrechen; aufbringen; aufreißen; aufsperren
openscheuren aufbrechen; aufreißen; einreißen; reißen
opensperren aufbrechen; aufreißen; aufsperren
opscheppen angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln Essen auf den Teller geben; angeben; auffüllen; aufschneiden; bedienen; großeRedeführen; prahlen; sich bedienen; sich brüsten
opsnijden angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln
rijten aufbrechen; aufreißen; einreißen; reißen
snoeven angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln
verscheuren aufreißen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen entzweireißen; in Fetzen zerreißen; kaputtziehen; zerfetzen; zerreißen

Synoniemen voor "aufreißen":


Wiktionary: aufreißen

Cross Translation:
FromToVia
• aufreißen → flirten ↔ draguer — Faire la cour à une personne dans le but d’obtenir ses faveurs amoureuses.

Aufreißen:

Aufreißen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Aufreißen (Losreißen)
    afrukken; losrukken
  2. Aufreißen (Aufbrechen)
    opbreken

Vertaal Matrix voor Aufreißen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrukken Aufreißen; Losreißen
losrukken Aufreißen; Losreißen
opbreken Aufbrechen; Aufreißen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrukken abreißen; abtrennen; masturbieren; onanieren
losrukken abbrechen; abreißen; losreißen; wegreißen
opbreken Sodbrennen haben; abreisen; aufbrechen; fortreisen; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; wegreisen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0527 seconde
Page rendered in 1.0 seconds