Sender: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Sender:
- zender; verzender; afzender; radiostation; stations; zendstation; zendinstallatie; radiozender; seintoestel

Duits

Uitgebreide vertaling voor Sender (Duits) in het Nederlands

der Sender (Absender)
de zender; de verzender; de afzender
- zender [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- verzender [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- afzender [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Sender (Radiosender; Rundfunkstation)
het radiostation; de stations; het zendstation; de zender
- radiostation [het ~] zelfstandig naamwoord
- stations [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- zendstation [het ~] zelfstandig naamwoord
- zender [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Sender (Sendeanlage)
de zender; de zendinstallatie
- zender [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- zendinstallatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
der Sender (Radiosender; Rundfunksender)
de radiozender
- radiozender [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Sender (Signalgerät)
het seintoestel
- seintoestel [het ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afzender	Absender; Sender	Absender; Einsender; Versender
radiostation	Radiosender; Rundfunkstation; Sender
radiozender	Radiosender; Rundfunksender; Sender
seintoestel	Sender; Signalgerät
stations	Radiosender; Rundfunkstation; Sender
verzender	Absender; Sender	Absender; Einsender; Versender
zender	Absender; Radiosender; Rundfunkstation; Sendeanlage; Sender	Absender; Einsender; Versender
zendinstallatie	Sendeanlage; Sender
zendstation	Radiosender; Rundfunkstation; Sender

Emitter; Zeichengeber
Sendeanlage; Sendeeinrichtung; Sendegerät
Kanal; Programm
Fernsehanstalt; Fernsehkanal; Fernsehsender; TV-Sender; Anstalt; Einrichtung; Institution
Radiosender; Rundfunkstation