Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: stottern

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: stottern

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. stottern:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor stottern (Duits) in het Nederlands

stottern:

stottern werkwoord (stottere, stotterst, stottert, stotterte, stottertet, gestottert)

  1. stottern (stammeln; lallen)
    stotteren; haperen; hakkelen; stamelen
    • stotteren werkwoord (stotter, stottert, stotterde, stotterden, gestotterd)
    • haperen werkwoord (haper, hapert, haperde, haperden, gehaperd)
    • hakkelen werkwoord (hakkel, hakkelt, hakkelde, hakkelden, gehakkeld)
    • stamelen werkwoord (stamel, stamelt, stamelde, stamelden, gestameld)
  2. stottern (knurren; schnurren; grunzen; )
    knorrend geluid maken; knorren

Conjugations for stottern:

Präsens
  1. stottere
  2. stotterst
  3. stottert
  4. stotteren
  5. stottert
  6. stotteren
Imperfekt
  1. stotterte
  2. stottertest
  3. stotterte
  4. stotterten
  5. stottertet
  6. stotterten
Perfekt
  1. habe gestottert
  2. hast gestottert
  3. hat gestottert
  4. haben gestottert
  5. habt gestottert
  6. haben gestottert
1. Konjunktiv [1]
  1. stottere
  2. stotterest
  3. stottere
  4. stotteren
  5. stotteret
  6. stotteren
2. Konjunktiv
  1. stotterte
  2. stottertest
  3. stotterte
  4. stotterten
  5. stottertet
  6. stotterten
Futur 1
  1. werde stottern
  2. wirst stottern
  3. wird stottern
  4. werden stottern
  5. werdet stottern
  6. werden stottern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde stottern
  2. würdest stottern
  3. würde stottern
  4. würden stottern
  5. würdet stottern
  6. würden stottern
Diverses
  1. stotter!
  2. stottert!
  3. stotteren Sie!
  5. gestottert
  6. stotternd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor stottern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
haperen Haperen; Stechen bleiben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hakkelen lallen; stammeln; stottern
haperen lallen; stammeln; stottern aussetzen; festfahren; hapern; stagnieren; stocken
knorren brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; knurren; meckern; murren; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; spucken; stottern; summen; surren schnarchen
knorrend geluid maken brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; knurren; meckern; murren; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; spucken; stottern; summen; surren
stamelen lallen; stammeln; stottern
stotteren lallen; stammeln; stottern

Synoniemen voor "stottern":


Wiktionary: stottern

stottern
verb
  1. Medizin, Psychiatrie: sprechen mit krankhaftem häufigen Wiederholen von Lauten, Silben, Wörtern
  2. etwas zögerlich, von Pausen unterbrochen stockend sagen
  3. übertragen, umgangssprachlich: nicht gleichmäßig laufen, beim Betrieb Störungen, Aussetzer haben (bei einer Maschine)
Cross Translation:
FromToVia
• stottern → stotteren ↔ stammer — to stutter
• stottern → stotteren ↔ stutter — to speak with spasmodic repetition
• stottern → hakkelen; stamelen; stotteren ↔ bafouiller — (familier, fr) S’exprimer d’une façon confuse, incohérente, embarrasser.
• stottern → hakkelen; stamelen; stotteren ↔ bégayer — articuler mal les mots, les prononcer en hésiter et en répéter la même syllabe avant de prononcer celle qui suivre.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0317 seconde
Page rendered in 1.0 seconds