Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: scheitern

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: scheitern

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. scheitern:
  2. Scheitern:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor scheitern (Duits) in het Nederlands

scheitern:

scheitern werkwoord (scheitere, scheiterst, scheitert, scheiterte, scheitertet, gescheitert)

  1. scheitern (abgehen; mißlingen; fehlschlagen; )
    falen; verkeerd lopen; mislukken; misgaan; in de puree lopen; floppen; afgaan; mislopen; stranden
    • falen werkwoord (faal, faalt, faalde, faalden, gefaald)
    • verkeerd lopen werkwoord (loop verkeerd, loopt verkeerd, liep verkeerd, liepen verkeerd, verkeerd gelopen)
    • mislukken werkwoord (misluk, mislukt, mislukte, mislukten, mislukt)
    • misgaan werkwoord (ga mis, gaat mis, ging mis, gingen mis, mis gegaan)
    • in de puree lopen werkwoord
    • floppen werkwoord (flop, flopt, flopte, flopten, geflopt)
    • afgaan werkwoord (ga af, gaat af, ging af, gingen af, afgegaan)
    • mislopen werkwoord (loop mis, loopt mis, liep mis, liepen mis, misgelopen)
    • stranden werkwoord (strand, strandt, strandde, strandden, gestrand)
  2. scheitern (untergehen; vergehen; sinken)
    vergaan; ten onder gaan
    • vergaan werkwoord (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • ten onder gaan werkwoord (ga ten onder, gaat ten onder, ging ten onder, gingen ten onder, ten onder gegaan)
  3. scheitern
    averij oplopen
    • averij oplopen werkwoord (loop averij op, loopt averij op, liep averij op, liepen averij op, averij opgelopen)

Conjugations for scheitern:

Präsens
  1. scheitere
  2. scheiterst
  3. scheitert
  4. scheiteren
  5. scheitert
  6. scheiteren
Imperfekt
  1. scheiterte
  2. scheitertest
  3. scheiterte
  4. scheiterten
  5. scheitertet
  6. scheiterten
Perfekt
  1. bin gescheitert
  2. bist gescheitert
  3. ist gescheitert
  4. sind gescheitert
  5. seid gescheitert
  6. sind gescheitert
1. Konjunktiv [1]
  1. scheitere
  2. scheiterest
  3. scheitere
  4. scheiteren
  5. scheiteret
  6. scheiteren
2. Konjunktiv
  1. scheiterte
  2. scheitertest
  3. scheiterte
  4. scheiterten
  5. scheitertet
  6. scheiterten
Futur 1
  1. werde scheitern
  2. wirst scheitern
  3. wird scheitern
  4. werden scheitern
  5. werdet scheitern
  6. werden scheitern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde scheitern
  2. würdest scheitern
  3. würde scheitern
  4. würden scheitern
  5. würdet scheitern
  6. würden scheitern
Diverses
  1. scheiter!
  2. scheitert!
  3. scheiteren Sie!
  5. gescheitert
  6. scheiternd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor scheitern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stranden Anschwemmen
vergaan Abfaulen; Auflösung; Verfall; Verwesung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgaan abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
averij oplopen scheitern
falen abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
floppen abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
in de puree lopen abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
misgaan abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
mislopen abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen einschießen; verfehlen; verpassen
mislukken abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
stranden abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
ten onder gaan scheitern; sinken; untergehen; vergehen
vergaan scheitern; sinken; untergehen; vergehen abfaulen; ablaufen; ausfaulen; faulen; verfallen; verfaulen; vergehen; verkommen; verstreichen; vorbei gehen; wegfaulen; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen
verkeerd lopen abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen entgleisen; schiefgehen; sich verlaufen; untergehen; zugrunde gehen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergaan faul; ranzig; schlecht; stinkend; stinkig; verdorben; verfault; vergammelt; verrotet

Synoniemen voor "scheitern":

  • auf die Nase fallen; auf die Schnauze fallen; auf die Schnauze fliegen; baden gehen; einen Misserfolg verzeichnen; floppen; Misserfolg haben; schlecht abschneiden; versagen
  • bruchlanden; eine Bruchlandung hinlegen; eine Bruchlandung machen; einen Misserfolg erleiden
  • ablosen; durchfallen
  • danebengehen; fallieren; fehlgehen; fehlschlagen; in die Binsen gehen; in die Hose gehen; missglücken; misslingen; nicht zu Stande kommen; nicht zustande kommen; schiefgehen; schieflaufen

Wiktionary: scheitern

scheitern
verb
  1. niet bereiken van doelen
Cross Translation:
FromToVia
• scheitern → mislukken; falen ↔ fail — be unsuccessful
• scheitern → mislukken; een miskraam krijgen; aborteren; ontijdig bevallen ↔ avorter — biologie|fr mettre bas accidentellement un fœtus non viable (pour les femmes, on dit « faire une fausse couche »).

Scheitern:

Scheitern [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Scheitern (Mißlingen; Fehlschläge; Fehler; )
    de mislukking; het echec; de flop; de afgang; het fiasco; de misser
    • mislukking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • echec [het ~] zelfstandig naamwoord
    • flop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • afgang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • fiasco [het ~] zelfstandig naamwoord
    • misser [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Scheitern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgang Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschläge; Fehlschuß; Fehlschüsse; Fiasko; Mißerfolg; Mißlingen; Reinfall; Scheitern Blamage; Böschung; Gefälle; Hang; Hügel; Pleite
echec Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschläge; Fehlschuß; Fehlschüsse; Fiasko; Mißerfolg; Mißlingen; Reinfall; Scheitern
fiasco Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschläge; Fehlschuß; Fehlschüsse; Fiasko; Mißerfolg; Mißlingen; Reinfall; Scheitern Enttäuschung; Ernüchterung; Rückschlag
flop Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschläge; Fehlschuß; Fehlschüsse; Fiasko; Mißerfolg; Mißlingen; Reinfall; Scheitern Enttäuschung; Ernüchterung; Rückschlag
mislukking Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschläge; Fehlschuß; Fehlschüsse; Fiasko; Mißerfolg; Mißlingen; Reinfall; Scheitern
misser Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschläge; Fehlschuß; Fehlschüsse; Fiasko; Mißerfolg; Mißlingen; Reinfall; Scheitern Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschuß; Irrtum; Mißerfolg; Mißgriff; Verfehlung; Versehen

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0419 seconde
Page rendered in 1.0 seconds