Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
-
konsumieren:
- eten; consumeren; gebruiken; nuttigen; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen; vreten; bunkeren; naar binnen werken; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; schrokken; verbruiken; drugs consumeren; opmaken; opkrijgen; opgebruiken; verteren; uitgeven voor een maaltijd; dineren; uitgebreid eten; tafelen; verslinden; opvreten
-
Wiktionary:
- konsumieren → consumeren, nuttigen
- konsumieren → consumeren, opgebruiken, slopen, verbruiken, verorberen, verteren
Duits
Uitgebreide vertaling voor konsumieren (Duits) in het Nederlands
konsumieren:
-
konsumieren (zu sich nehmen; essen; gebrauchen; speisen; aufessen; aufzehren; verzehren; aufknabbern)
consumeren; gebruiken; nuttigen; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen-
tot zich nemen werkwoord (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
konsumieren (aufessen; bunkeren; essen; hinunterschlucken; gebrauchen; speisen; laben; schlucken; zu Abend essen; stopfen; verzehren; verwerten; auffressen; aufzehren; füttern; verspeisen; aufbrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen)
consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; verorberen; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken-
tot zich nemen werkwoord (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
naar binnen werken werkwoord (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
-
zitten proppen werkwoord
-
konsumieren (gebrauchen; aufwenden; aufmachen; ausfertigen; aufarbeiten; aufzehren; aufnehmen; aufstellen; aufsetzen; aufbrauchen; ausbeuten)
-
konsumieren (Rauschgift konsumieren; gebrauchen)
-
konsumieren (verbrauchen; benutzen)
-
konsumieren (verbrauchen; verzehren; aufbrauchen; zehren; verwirken; aufzehren)
-
konsumieren (soupieren; dinieren; essen; speisen; tafeln; genießen; ernähren; füttern; fressen)
-
konsumieren (verschlingen; verdauen; verbrauchen; fressen; verzehren; verwerten; aufbrauchen; verwirken; aufzehren)
Conjugations for konsumieren:
Präsens
- konsumiere
- konsumierst
- konsumiert
- konsumieren
- konsumiert
- konsumieren
Imperfekt
- konsumierte
- konsumiertest
- konsumierte
- konsumierten
- konsumiertet
- konsumierten
Perfekt
- habe konsumiert
- hast konsumiert
- hat konsumiert
- haben konsumiert
- habt konsumiert
- haben konsumiert
1. Konjunktiv [1]
- konsumiere
- konsumierest
- konsumiere
- konsumieren
- konsumieret
- konsumieren
2. Konjunktiv
- konsumierte
- konsumiertest
- konsumierte
- konsumierten
- konsumiertet
- konsumierten
Futur 1
- werde konsumieren
- wirst konsumieren
- wird konsumieren
- werden konsumieren
- werdet konsumieren
- werden konsumieren
1. Konjunktiv [2]
- würde konsumieren
- würdest konsumieren
- würde konsumieren
- würden konsumieren
- würdet konsumieren
- würden konsumieren
Diverses
- konsumier!
- konsumiert!
- konsumieren Sie!
- konsumiert
- konsumierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor konsumieren:
Synoniemen voor "konsumieren":
Wiktionary: konsumieren
konsumieren
Cross Translation:
verb
konsumieren
-
etwas zu sich nehmen
- konsumieren → consumeren
verb
-
voedsel gebruiken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• konsumieren | → consumeren; opgebruiken | ↔ absorb — to consume completely (5) |
• konsumieren | → consumeren; slopen; verbruiken; verorberen; verteren | ↔ consommer — détruire et dénaturer par l’usage certains objets, comme vin, viande, bois, et toutes sortes de provisions. |
• konsumieren | → consumeren; slopen; verbruiken; verorberen; verteren | ↔ consumer — user, épuiser une chose ou un être jusqu’à les réduire à rien, jusqu’à les détruire. |