Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: gehoben

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: gehoben

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. gehoben:
  2. heben:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor gehoben (Duits) in het Nederlands

gehoben:

gehoben bijvoeglijk naamwoord

  1. gehoben (herrschaftlich; vornehm; stattlich; )
    gedistingeerd; beroemd; voornaam; illuster; hooggeplaatst; adelijk; verheven; gewichtig; aanzienlijk; doorluchtig
  2. gehoben (feierlich; stattlich; königlich; )
    statig; plechtig; plechtstatig; zeer plechtig

Vertaal Matrix voor gehoben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
voornaam Rufname; Taufname; Vorname
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanzienlijk ansehnlich; elegant; erhaben; gehoben; herrlich; herrschaftlich; hocherhaben; illuster; königlich; schick; stattlich; vornehm; wert; würdevoll; würdig ansehnlich; beachtenswert; beachtlich; bedeutend; bemerkenswert; beträchtlich; erheblich; fürstlich; hervorspringend; merklich; riesig; royal; schwer; sichtbar; spürbar; wesentlich; ziemlich
beroemd ansehnlich; elegant; erhaben; gehoben; herrlich; herrschaftlich; hocherhaben; illuster; königlich; schick; stattlich; vornehm; wert; würdevoll; würdig allbekannt; berühmt; gefeiert; gerühmt; namhaft; populär; renommiert
doorluchtig ansehnlich; elegant; erhaben; gehoben; herrlich; herrschaftlich; hocherhaben; illuster; königlich; schick; stattlich; vornehm; wert; würdevoll; würdig
gedistingeerd ansehnlich; elegant; erhaben; gehoben; herrlich; herrschaftlich; hocherhaben; illuster; königlich; schick; stattlich; vornehm; wert; würdevoll; würdig distingiert; gepflegt; vornehm
gewichtig ansehnlich; elegant; erhaben; gehoben; herrlich; herrschaftlich; hocherhaben; illuster; königlich; schick; stattlich; vornehm; wert; würdevoll; würdig
hooggeplaatst ansehnlich; elegant; erhaben; gehoben; herrlich; herrschaftlich; hocherhaben; illuster; königlich; schick; stattlich; vornehm; wert; würdevoll; würdig bedeutend; herausragend; hochstehend; prominent
illuster ansehnlich; elegant; erhaben; gehoben; herrlich; herrschaftlich; hocherhaben; illuster; königlich; schick; stattlich; vornehm; wert; würdevoll; würdig
plechtig ansehnlich; elegant; erhaben; feierlich; festlich; förmlich; gehoben; herrlich; herrschaftlich; hocherhaben; königlich; stattlich; vornehm; würdevoll; würdig ansehnlich
plechtstatig ansehnlich; elegant; erhaben; feierlich; festlich; förmlich; gehoben; herrlich; herrschaftlich; hocherhaben; königlich; stattlich; vornehm; würdevoll; würdig ansehnlich
statig ansehnlich; elegant; erhaben; feierlich; festlich; förmlich; gehoben; herrlich; herrschaftlich; hocherhaben; königlich; stattlich; vornehm; würdevoll; würdig ansehnlich; erhaben; hocherhaben; stattlich; würdevoll; würdig
verheven ansehnlich; elegant; erhaben; gehoben; herrlich; herrschaftlich; hocherhaben; illuster; königlich; schick; stattlich; vornehm; wert; würdevoll; würdig erhaben
voornaam ansehnlich; elegant; erhaben; gehoben; herrlich; herrschaftlich; hocherhaben; illuster; königlich; schick; stattlich; vornehm; wert; würdevoll; würdig distingiert; gepflegt; prominent; vornehm
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adelijk ansehnlich; elegant; erhaben; gehoben; herrlich; herrschaftlich; hocherhaben; illuster; königlich; schick; stattlich; vornehm; wert; würdevoll; würdig
zeer plechtig ansehnlich; elegant; erhaben; feierlich; festlich; förmlich; gehoben; herrlich; herrschaftlich; hocherhaben; königlich; stattlich; vornehm; würdevoll; würdig

gehoben vorm van heben:

heben werkwoord (hebe, hebst, hebt, hob, hobt, gehoben)

  1. heben (hochheben; erheben; erhöhen; )
    heffen; omhoog doen
  2. heben (aufwickeln; beheben; abhelfen; )
    verhelpen
    • verhelpen werkwoord (verhelp, verhelpt, verhielp, verhielpen, verholpen)
  3. heben (aufhöhen; erhöhen; anhäufen; aufschütten)
    verhogen; ophogen
    • verhogen werkwoord (verhoog, verhoogt, verhoogde, verhoogden, verhoogd)
    • ophogen werkwoord (hoog op, hoogt op, hoogde op, hoogden op, opgehoogd)
  4. heben (aufheben; hochziehen; erheben; )
    opheffen
    – omhoog tillen 1
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
      • hij hief de beker op1
    heffen; tillen; omhoog brengen; lichten; omhoogheffen
    • heffen werkwoord (hef, heft, hief, hieffen, geheven)
    • tillen werkwoord (til, tilt, tilde, tilden, getild)
    • omhoog brengen werkwoord (breng omhoog, brengt omhoog, bracht omhoog, brachten omhoog, omhoog gebracht)
    • lichten werkwoord (licht, lichtte, lichtten, gelicht)
    • omhoogheffen werkwoord (hef omhoog, heft omhoog, hief omhoog, hieven omhoog, omhooggeheven)
    optillen
    – omhoog brengen 1
    • optillen werkwoord (til op, tilt op, tilde op, tilden op, opgetild)
      • hij tilde de zware stoel op1
  5. heben (aufziehen; anziehen; hissen; )
    omhoogtrekken
    • omhoogtrekken werkwoord (trek omhoog, trekt omhoog, trok omhoog, trokken omhoog, omhooggetrokken)
  6. heben (aufsteigen; aufführen; steigen; )
    opstijgen; omhoogkomen; opvliegen
    • opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • omhoogkomen werkwoord (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
    • opvliegen werkwoord (vlieg op, vliegt op, vloog op, vlogen op, opgevlogen)
  7. heben (aufholen; hissen; hochziehen)
    omhooghalen
    • omhooghalen werkwoord (haal omhoog, haalt omhoog, haalde omhoog, haalden omhoog, omhooggehaald)
  8. heben (emporheben; aufheben; anheben; )
    omhoogheffen; naar boven tillen

Conjugations for heben:

Präsens
  1. hebe
  2. hebst
  3. hebt
  4. heben
  5. hebt
  6. heben
Imperfekt
  1. hob
  2. hobst
  3. hob
  4. hoben
  5. hobt
  6. hoben
Perfekt
  1. habe gehoben
  2. hast gehoben
  3. hat gehoben
  4. haben gehoben
  5. habt gehoben
  6. haben gehoben
1. Konjunktiv [1]
  1. hebe
  2. hebest
  3. hebe
  4. heben
  5. hebet
  6. heben
2. Konjunktiv
  1. höbe
  2. höbest
  3. höbe
  4. höben
  5. höbet
  6. höben
Futur 1
  1. werde heben
  2. wirst heben
  3. wird heben
  4. werden heben
  5. werdet heben
  6. werden heben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde heben
  2. würdest heben
  3. würde heben
  4. würden heben
  5. würdet heben
  6. würden heben
Diverses
  1. hebe!
  2. hebt!
  3. heben Sie!
  5. gehoben
  6. hebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor heben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lichten Lichten
omhoogkomen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opheffen Aufheben; Beenden; Beendigen; Widerrufen
opstijgen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opvliegen Aufbrausen; Auffahren
verhelpen Abhelfen
verhogen Anhäufen; Erhöhen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
heffen anheben; aufheben; aufhöhen; aufstocken; ausheben; emporheben; erheben; erhöhen; heben; hinaufbringen; hinaufgehen; hinaufschrauben; hochheben; hochnehmen; hochschrauben; hochziehen aufbringen; aufholen; aufziehen; emporheben; hochheben; hochziehen
lichten anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen Briefkasten leeren; aufleuchten; beseitigen; blitzen; dämmern; entfernen; entnehmen; fortbringen; fortschaffen; herauslösen; herausziehen; leuchten; nach oben ziehen; tagen; vertreiben; wegschaffen; wegtun
naar boven tillen anheben; aufheben; emporheben; heben; hochheben; hochnehmen; hochziehen hinauftragen
omhoog brengen anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen
omhoog doen anheben; aufhöhen; aufstocken; erheben; erhöhen; heben; hinaufgehen; hinaufschrauben; hochheben; hochschrauben
omhooghalen aufholen; heben; hissen; hochziehen herbeiziehen; hinzuziehen; umhochziehen; zuziehen
omhoogheffen anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen
omhoogkomen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen aufstehen; heraufkommen; hinaufkommen; sich erheben
omhoogtrekken anziehen; aufziehen; heben; hinaufführen; hissen; hochkrempeln; hochziehen
opheffen anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen abbrechen; abreißen; abschaffen; anbrechen; annullieren; aufbringen; aufdecken; aufdröseln; aufheben; aufholen; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; aufziehen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; emporheben; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; hochheben; hochziehen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; wider'rufen; widerrufen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen
ophogen anhäufen; aufhöhen; aufschütten; erhöhen; heben erhöhen
opstijgen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen abfliegen; abheben; aufsteigen; emporsteigen; fortfliegen; hinaufsteigen; wegfliegen
optillen anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen
opvliegen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen auffliegen; aufwehen; aufwirbeln; hinauffliegen
tillen anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen bemogeln; beschwindeln; übertölpeln
verhelpen abhelfen; abstellen; anmachen; aufrollen; aufwickeln; beheben; eindrehen; emporheben; heben; hochbinden; hochkrempeln; hochnehmen; lernen; staken; strecken
verhogen anhäufen; aufhöhen; aufschütten; erhöhen; heben aufhöhen; erheben; erhöhen; steigern

Synoniemen voor "heben":


Wiktionary: heben

heben
verb
  1. (overgankelijk) op opwaartse richting doen bewegen
  2. met spierkracht iets van de grond opheffen
Cross Translation:
FromToVia
• heben → opheffen ↔ lift — to raise
• heben → opheffen ↔ raise — to cause to rise
• heben → beuren; heffen; ophalen; oprichten; tillen; verheffen ↔ lever — Faire qu’une chose être plus haut qu’elle n’était.
• heben → beuren; heffen; ophalen; oprichten; tillen; verheffen ↔ soulever — lever à une faible hauteur.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0654 seconde
Page rendered in 1.0 seconds