Duits
Uitgebreide vertaling voor ausweichen (Duits) in het Nederlands
ausweichen:
-
ausweichen (zur Seite gehen)
-
ausweichen (aus dem Weg gehen; vermeiden)
vermijden; mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan-
uit de weg gaan werkwoord (ga uit de weg, gaat uit de weg, ging uit de weg, gingen uit de weg, gingen uit de weg)
-
ausweichen (auswandern; fliehen; emigrieren)
uitwijken; uit de weg gaan-
uitwijken werkwoord
-
uit de weg gaan werkwoord (ga uit de weg, gaat uit de weg, ging uit de weg, gingen uit de weg, gingen uit de weg)
-
Conjugations for ausweichen:
Präsens
- weiche aus
- weichst aus
- weicht aus
- weichen aus
- weicht aus
- weichen aus
Imperfekt
- wich aus
- wichst aus
- wich aus
- wichen aus
- wichet aus
- wichen aus
Perfekt
- bin ausgewichen
- bist ausgewichen
- ist ausgewichen
- sind ausgewichen
- seid ausgewichen
- sind ausgewichen
1. Konjunktiv [1]
- weiche aus
- weichest aus
- weiche aus
- weichen aus
- weichet aus
- weichen aus
2. Konjunktiv
- wiche aus
- wichest aus
- wiche aus
- wichen aus
- wichet aus
- wichen aus
Futur 1
- werde ausweichen
- wirst ausweichen
- wird ausweichen
- werden ausweichen
- werdet ausweichen
- werden ausweichen
1. Konjunktiv [2]
- würde ausweichen
- würdest ausweichen
- würde ausweichen
- würden ausweichen
- würdet ausweichen
- würden ausweichen
Diverses
- weich aus!
- weicht aus!
- weichen Sie aus!
- ausgewichen
- ausweichend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor ausweichen:
Synoniemen voor "ausweichen":
Wiktionary: ausweichen
ausweichen
Cross Translation:
verb
-
door zich te bukken, aan iets ontkomen
-
aan gevaren of onaangenaamheden weten te ontkomen
-
(om een onderwerp) ontsnappen
-
van richting veranderen om een obstakel te vermijden
-
trachten te ontwijken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ausweichen | → ontwijken | ↔ dodge — to avoid by moving out of the way |
• ausweichen | → ontgaan; ontsnappen aan | ↔ escape — to elude |
• ausweichen | → ontwijken | ↔ fudge — To try to avoid giving a direct answer |
• ausweichen | → ontwijken | ↔ shun — to avoid |
• ausweichen | → decoreren; sieren; opsieren; tooien; uitdossen; versieren; mijden; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden | ↔ parer — Traductions à trier suivant le sens |
• ausweichen | → ontgaan; ontkomen; ontsnappen | ↔ échapper — Se sauver, fuir |
• ausweichen | → mijden; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden | ↔ éviter — Échapper à |
Ausweichen:
-
Ausweichen
de uitwijking -
Ausweichen
de ontwijking -
Ausweichen (Vermeidung)
Vertaal Matrix voor Ausweichen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
mijden | Ausweichen; Vermeidung | Meiden; Vermeiden |
mijding | Ausweichen; Vermeidung | |
omtrekkende beweging | Ausweichen; Vermeidung | |
ontlopen | Ausweichen; Vermeidung | Meiden; Vermeiden |
ontwijken | Ausweichen; Vermeidung | Meiden; Vermeiden |
ontwijking | Ausweichen | |
trachten te ontkomen aan | Ausweichen; Vermeidung | |
uitwijking | Ausweichen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
mijden | aus dem Weg gehen; ausweichen; vermeiden | |
ontlopen | aus dem Weg gehen; ausweichen; entgehen; entlaufen; entweichen; vermeiden | |
ontwijken | aus dem Weg gehen; ausweichen; entgehen; entlaufen; entweichen; vermeiden |
Computer vertaling door derden: