Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: auspacken

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: auspacken

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

auspacken:
- vergeven; wegschenken; weggeven
Wiktionary:
- auspacken → uitpakken
- auspacken → uit elkaar halen, uit elkaar nemen, ongedaan maken, door elkaar gooien, in wanorde brengen

Duits

Uitgebreide vertaling voor auspacken (Duits) in het Nederlands

auspacken:

auspacken werkwoord (packe aus, packst aus, packt aus, packte aus, packtet aus, ausgepackt)

auspacken (hergeben; vergeben; ausgeben; schenken; weggeben; geben; ausplaudern)
vergeven; wegschenken; weggeven
- vergeven werkwoord (vergeef, vergeeft, vergaf, vergaven, vergeven)
- wegschenken werkwoord (schenk weg, schenkt weg, schonk weg, schonken weg, weggeschonken)
- weggeven werkwoord (geef weg, geeft weg, gaf weg, gaven weg, weggegeven)

Conjugations for auspacken:

Präsens

packe aus
packst aus
packt aus
packen aus
packt aus
packen aus

Imperfekt

packte aus
packtest aus
packte aus
packten aus
packtet aus
packten aus

Perfekt

habe ausgepackt
hast ausgepackt
hat ausgepackt
haben ausgepackt
habt ausgepackt
haben ausgepackt

1. Konjunktiv [1]

packe aus
packest aus
packe aus
packen aus
packet aus
packen aus

2. Konjunktiv

packte aus
packtest aus
packte aus
packten aus
packtet aus
packten aus

Futur 1

werde auspacken
wirst auspacken
wird auspacken
werden auspacken
werdet auspacken
werden auspacken

1. Konjunktiv [2]

würde auspacken
würdest auspacken
würde auspacken
würden auspacken
würdet auspacken
würden auspacken

Diverses

pack aus!
packt aus!
packen Sie aus!
ausgepackt
auspackend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor auspacken:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
weggeven		Weggeben
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
vergeven	ausgeben; auspacken; ausplaudern; geben; hergeben; schenken; vergeben; weggeben	Verzeihung gewären; vergeben; verzeihen
weggeven	ausgeben; auspacken; ausplaudern; geben; hergeben; schenken; vergeben; weggeben
wegschenken	ausgeben; auspacken; ausplaudern; geben; hergeben; schenken; vergeben; weggeben	verheiraten mit; vermählen

Synoniemen voor "auspacken":

aufdecken; aufklären; dekuvrieren; demaskieren; die Katze aus dem Sack lassen; enthüllen; entlarven; enttarnen; offen legen; offenbaren; outen; zu erkennen geben
entpacken

Wiktionary: auspacken

auspacken

verb

uit een verpakking halen
- uitpakken → auspacken
uit een omhulsel halen
- uitpakken → auspacken

Cross Translation:

From	To	Via
• auspacken	→ uit elkaar halen; uit elkaar nemen; ongedaan maken; door elkaar gooien; in wanorde brengen	↔ défaire — Modifier l’état d’une chose de manière qu’elle ne soit plus ce qu’elle était.

Computer vertaling door derden: