Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Mähne

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Mähne

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Mähne:
  2. mahnen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Mähne (Duits) in het Nederlands

Mähne:

Mähne [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Mähne
    manen van een paard

Vertaal Matrix voor Mähne:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
manen van een paard Mähne

Synoniemen voor "Mähne":


Wiktionary: Mähne

Cross Translation:
FromToVia
• Mähne → maan ↔ mane — longer hair growth on back of neck of a horse
• Mähne → maan ↔ mane — longer hair growth around head of male lions
• Mähne → maan ↔ crinière — ensemble des crins qui garnir le cou de certains animaux, comme le cheval, le lion.

mahnen:

mahnen werkwoord (mahne, mahnst, mahnt, mahnte, mahntet, gemahnt)

  1. mahnen (anmahnen; auffordern; ermahnen; fordern)
    aanmanen; aanmanen tot een verplichting; sommeren; manen
  2. mahnen (jemanden an etwas erinnern; gedenken; ermahnen)
    herinneren; doen denken aan
  3. mahnen (nicht vergessen; gedenken; jemanden an etwas erinnern; ermahnen)
    herinneren; onthouden; niet vergeten
    • herinneren werkwoord (herinner, herinnert, herinnerde, herinnerden, herinnerd)
    • onthouden werkwoord (onthoud, onthoudt, onthield, onthielden, onthouden)
    • niet vergeten werkwoord
  4. mahnen (jemanden anspornen; ermahnen)
    manen; iemand aansporen
  5. mahnen (herausfordern; aufrufen; auffordern; )
    oproepen; sommeren; ontbieden
    • oproepen werkwoord (roep op, roept op, riep op, riepen op, opgeroepen)
    • sommeren werkwoord (sommeer, sommeert, sommeerde, sommeerden, gesommeerd)
    • ontbieden werkwoord (ontbied, ontbiedt, ontbood, ontboden, ontboden)

Conjugations for mahnen:

Präsens
  1. mahne
  2. mahnst
  3. mahnt
  4. mahnen
  5. mahnt
  6. mahnen
Imperfekt
  1. mahnte
  2. mahntest
  3. mahnte
  4. mahnten
  5. mahntet
  6. mahnten
Perfekt
  1. habe gemahnt
  2. hast gemahnt
  3. hat gemahnt
  4. haben gemahnt
  5. habt gemahnt
  6. haben gemahnt
1. Konjunktiv [1]
  1. mahne
  2. mahnest
  3. mahne
  4. mahnen
  5. mahnet
  6. mahnen
2. Konjunktiv
  1. mahnte
  2. mahntest
  3. mahnte
  4. mahnten
  5. mahntet
  6. mahnten
Futur 1
  1. werde mahnen
  2. wirst mahnen
  3. wird mahnen
  4. werden mahnen
  5. werdet mahnen
  6. werden mahnen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde mahnen
  2. würdest mahnen
  3. würde mahnen
  4. würden mahnen
  5. würdet mahnen
  6. würden mahnen
Diverses
  1. mahn!
  2. mahnt!
  3. mahnen Sie!
  5. gemahnt
  6. mahnend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor mahnen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
onthouden Enthaltsamkeit; Enthaltung; Verzicht
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmanen anmahnen; auffordern; ermahnen; fordern; mahnen
aanmanen tot een verplichting anmahnen; auffordern; ermahnen; fordern; mahnen
doen denken aan ermahnen; gedenken; jemanden an etwas erinnern; mahnen
herinneren ermahnen; gedenken; jemanden an etwas erinnern; mahnen; nicht vergessen erinnern; in Erinnerung bringen
iemand aansporen ermahnen; jemanden anspornen; mahnen
manen anmahnen; auffordern; ermahnen; fordern; jemanden anspornen; mahnen bestrafen; ermahnen; mit Nchdruck daran erinnern; rügen; schelten; tadeln; verweisen; warnen; zurechtweisen
niet vergeten ermahnen; gedenken; jemanden an etwas erinnern; mahnen; nicht vergessen
ontbieden auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen aufbieten; aufrufen; einberufen; herbeirufen; kommen lassen; rufen; vorladen; zu sich rufen
onthouden ermahnen; gedenken; jemanden an etwas erinnern; mahnen; nicht vergessen abschlagen; absorbieren; bedenken; einfallen; enthalten; erinnern; erwähnen; sich enthalten
oproepen auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen aufbieten; aufrufen; einberufen; herbeirufen; kommen lassen; rufen; vorladen; zu sich rufen
sommeren anmahnen; auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; ermahnen; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen

Wiktionary: mahnen

mahnen
  1. -







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0363 seconde
Page rendered in 1.0 seconds