Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Hund:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Hund (Duits) in het Nederlands

Hund:

Hund [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Hund (Hundchen)
    de hond; het hondje
    • hond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hondje [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Hund:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hond Hund; Hundchen Dreckskerl; Grobian; Halunke; Lump; Schuft; Schurke
hondje Hund; Hundchen Jung; Junge; Welpe

Synoniemen voor "Hund":


Wiktionary: Hund

Hund
noun
  1. dem Menschen verbundenes, wachsames Haustier, in zahlreichen Rassen gezüchtet

Cross Translation:
FromToVia
Hund monster bear — difficult problem
Hund hond dog — animal
Hund karretje; kar; handkar; wagen; tank; vechtwagen charchariot élevé.
Hund karretje; kar; handkar; wagen chariot — À classer.
Hund karretje; kar; handkar; wagen charrettevoiture à deux roues, avec deux ridelles et deux limons.
Hund hond chien — Mammifère carnivore

Verwante vertalingen van Hund