Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Grunzen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Grunzen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. grunzen:
  2. Grunzen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Grunzen (Duits) in het Nederlands

grunzen:

grunzen werkwoord (grunze, grunzt, grunzte, grunztet, gegrunzt)

  1. grunzen (über etwas meckern; meckern; nörgeln; )
    kankeren; klagen; mopperen; over iets mopperen; brommen; pruttelen; morren
    • kankeren werkwoord (kanker, kankert, kankerde, kankerden, gekankerd)
    • klagen werkwoord (klaag, klaagt, klaagde, klaagden, geklaagd)
    • mopperen werkwoord (mopper, moppert, mopperde, mopperden, gemopperd)
    • over iets mopperen werkwoord
    • brommen werkwoord (brom, bromt, bromde, bromden, gebromd)
    • pruttelen werkwoord (pruttel, pruttelt, pruttelde, pruttelden, geprutteld)
    • morren werkwoord (mor, mort, morde, morden, gemord)
  2. grunzen (brummen; knurren)
    grommen
    • grommen werkwoord (grom, gromt, gromde, gromden, gegromd)
  3. grunzen (knurren; schnurren; schieben; )
    knorrend geluid maken; knorren
  4. grunzen (blitzen; gewittern; fallen; )
    donderen; onweren
    • donderen werkwoord (donder, dondert, donderde, donderden, gedonderd)
    • onweren werkwoord
  5. grunzen (brummeln; brummen; knurren; murren)
    sakkeren
    • sakkeren werkwoord (sakker, sakkert, sakkerde, sakkerden, gesakkerd)

Conjugations for grunzen:

Präsens
  1. grunze
  2. grunzt
  3. grunzt
  4. grunzen
  5. grunzt
  6. grunzen
Imperfekt
  1. grunzte
  2. grunztest
  3. grunzte
  4. grunzten
  5. grunztet
  6. grunzten
Perfekt
  1. habe gegrunzt
  2. hast gegrunzt
  3. hat gegrunzt
  4. haben gegrunzt
  5. habt gegrunzt
  6. haben gegrunzt
1. Konjunktiv [1]
  1. grunze
  2. grunzest
  3. grunze
  4. grunzen
  5. grunzet
  6. grunzen
2. Konjunktiv
  1. grunzte
  2. grunztest
  3. grunzte
  4. grunzten
  5. grunztet
  6. grunzten
Futur 1
  1. werde grunzen
  2. wirst grunzen
  3. wird grunzen
  4. werden grunzen
  5. werdet grunzen
  6. werden grunzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde grunzen
  2. würdest grunzen
  3. würde grunzen
  4. würden grunzen
  5. würdet grunzen
  6. würden grunzen
Diverses
  1. grunze!
  2. grunzt!
  3. grunzen Sie!
  5. gegrunzt
  6. grunzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor grunzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
donderen Donner; Donnern; Gepolter
onweren Donnern; Gewitter
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brommen brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schimpfen; über etwas meckern brummen; schwirren; summen; surren
donderen blitzen; donnern; ertönen; fallen; geifern; gewittern; grollen; grunzen; knallen; schleudern; schmatzen; schmeißen; schmettern; stürzen; tosen; wettern keifen; schelten; schimpfen
grommen brummen; grunzen; knurren
kankeren brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schimpfen; über etwas meckern schimpfen
klagen brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schimpfen; über etwas meckern beanstanden; klagen; meckern; reklamieren; sich beschweren
knorren brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; knurren; meckern; murren; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; spucken; stottern; summen; surren schnarchen
knorrend geluid maken brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; knurren; meckern; murren; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; spucken; stottern; summen; surren
mopperen brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schimpfen; über etwas meckern
morren brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schimpfen; über etwas meckern brabbeln; faseln; glucksen; heraussprudeln; kaudern; murmeln
onweren blitzen; donnern; ertönen; fallen; geifern; gewittern; grollen; grunzen; knallen; schleudern; schmatzen; schmeißen; schmettern; stürzen; tosen; wettern
over iets mopperen brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schimpfen; über etwas meckern klagen; meckern; sich beschweren
pruttelen brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schimpfen; über etwas meckern brodeln; brutzeln; dämpfen; leise kochen; pruzeln; schmoren
sakkeren brummeln; brummen; grunzen; knurren; murren

Wiktionary: grunzen

grunzen
verb
  1. een geluid voortbrengen zoals een varken
Cross Translation:
FromToVia
• grunzen → knorren ↔ oink — to oink

Grunzen:

Grunzen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Grunzen
    de knor
    • knor [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Grunzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knor Grunzen

Wiktionary: Grunzen

Cross Translation:
FromToVia
• Grunzen → knor ↔ grunt — The cry of a pig when it makes its snorting cry







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0745 seconde
Page rendered in 1.0 seconds