Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: weiß

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: weiß

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. weiß:
  2. wissen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor weiß (Duits) in het Nederlands

weiß:

weiß bijvoeglijk naamwoord

  1. weiß (blaß; bleich)
    wit; bleek van gelaatskleur; bleek
  2. weiß (blaß; bleich)
    wit; wit van huidskleur; blank

Vertaal Matrix voor weiß:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blank blaß; bleich; weiß farblos; ungefärbt; unlackiert
bleek blaß; bleich; weiß abgespannt; ausgebleicht; blaß; bleich; fahl; falb; farblos; glanzlos; matt; schal; ungefärbt; verschlissen; verschossen; verwaschen; welk
wit blaß; bleich; weiß blaß; leichenblaß; schlohweiß; schneeweiß; totenblaß
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bleek van gelaatskleur blaß; bleich; weiß
wit van huidskleur blaß; bleich; weiß

Synoniemen voor "weiß":

  • europid; kaukasisch
  • farbneutral; lichtvoll

Wiktionary: weiß

weiß
adjective
  1. eine unbunte Farbe habend, die hellste Farbe im digitalen RGB-Farbraum, die die Werte rot = 255; grün = 255; blau = 255 hat.
    • weiß → wit
weiß
adjective
  1. kleur
Cross Translation:
FromToVia
• weiß → wit ↔ white — bright and colourless
• weiß → blank ↔ white — Caucasian
• weiß → wit; blank ↔ blanc — blanc (sens général)

wissen:

wissen werkwoord (weiß, weißt, wußte, wußtet, gewußt)

  1. wissen (kennen)
    weten; op de hoogte zijn

Conjugations for wissen:

Präsens
  1. weiß
  2. weißt
  3. weiß
  4. wissen
  5. weißt
  6. wissen
Imperfekt
  1. wußte
  2. wußtest
  3. wußte
  4. wußten
  5. wußtet
  6. wußten
Perfekt
  1. habe gewußt
  2. hast gewußt
  3. hat gewußt
  4. haben gewußt
  5. habt gewußt
  6. haben gewußt
1. Konjunktiv [1]
  1. wisse
  2. wissest
  3. wisse
  4. wissen
  5. wisset
  6. wissen
2. Konjunktiv
  1. wüßte
  2. wüßest
  3. wüßte
  4. wüßten
  5. wüßtet
  6. wüßten
Futur 1
  1. werde wissen
  2. wirst wissen
  3. wird wissen
  4. werden wissen
  5. werdet wissen
  6. werden wissen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde wissen
  2. würdest wissen
  3. würde wissen
  4. würden wissen
  5. würdet wissen
  6. würden wissen
Diverses
  1. weiß!
  2. wißt!
  3. wissen Sie!
  5. gewußt
  6. wissend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor wissen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
weten Fachwissen; Gelehrtheit; Kenntnis; Sachverstand; Wissen; Wissenschaft
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
op de hoogte zijn kennen; wissen
weten kennen; wissen

Synoniemen voor "wissen":


Wiktionary: wissen

wissen
verb
  1. Kenntnis haben, sich über etwas Wahres sicher sein
wissen
verb
  1. ergens kennis van hebben
Cross Translation:
FromToVia
• wissen → weten ↔ know — be certain or sure about (something)
• wissen → weten ↔ know — have knowledge of

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van weiß







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0398 seconde
Page rendered in 1.0 seconds