Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: verkehren

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: verkehren

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. verkehren:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor verkehren (Duits) in het Nederlands

verkehren:

verkehren werkwoord (verkehre, verkehrst, verkehrt, verkehrte, verkehrtet, verkehrt)

  1. verkehren (umgehen mit)
    omgaan; optrekken
    • omgaan werkwoord (ga om, gaat om, ging om, gingen om, omgegaan)
    • optrekken werkwoord (trek op, trekt op, trok op, trokken op, opgetrokken)
  2. verkehren (umsatteln; umändern; variieren)
    omgaan met; verkeren
    • omgaan met werkwoord
    • verkeren werkwoord (verkeer, verkeert, verkeerde, verkeerden, verkeerd)
  3. verkehren (sich befinden)
    ergens zijn; zich ophouden
  4. verkehren (etwas umdrehen; verdrehen; umdrehen; )
    omkeren; iets omdraaien
  5. verkehren (mit jemandem Umgang haben)
    omgang hebben met
  6. verkehren (aufsteigen; aufführen; steigen; )
    opstijgen; omhoogkomen; opvliegen
    • opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • omhoogkomen werkwoord (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
    • opvliegen werkwoord (vlieg op, vliegt op, vloog op, vlogen op, opgevlogen)
  7. verkehren (vervielfältigen; nachahmen; nachbilden; )
    kopiëren; kopie trekken

Conjugations for verkehren:

Präsens
  1. verkehre
  2. verkehrst
  3. verkehrt
  4. verkehren
  5. verkehrt
  6. verkehren
Imperfekt
  1. verkehrte
  2. verkehrtest
  3. verkehrte
  4. verkehrten
  5. verkehrtet
  6. verkehrten
Perfekt
  1. habe verkehrt
  2. hast verkehrt
  3. hat verkehrt
  4. haben verkehrt
  5. habt verkehrt
  6. haben verkehrt
1. Konjunktiv [1]
  1. verkehre
  2. verkehrest
  3. verkehre
  4. verkehren
  5. verkehret
  6. verkehren
2. Konjunktiv
  1. verkehrte
  2. verkehrtest
  3. verkehrte
  4. verkehrten
  5. verkehrtet
  6. verkehrten
Futur 1
  1. werde verkehren
  2. wirst verkehren
  3. wird verkehren
  4. werden verkehren
  5. werdet verkehren
  6. werden verkehren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verkehren
  2. würdest verkehren
  3. würde verkehren
  4. würden verkehren
  5. würdet verkehren
  6. würden verkehren
Diverses
  1. verkehr!
  2. verkehrt!
  3. verkehren Sie!
  5. verkehrt
  6. verkehrend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verkehren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kopiëren Kopieren
omgang hebben met Umgang; Verkehr
omhoogkomen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opstijgen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
optrekken Anziehen
opvliegen Aufbrausen; Auffahren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ergens zijn sich befinden; verkehren
iets omdraaien etwas umdrehen; herumdrehen; herumschwenken; umdrehen; umkehren; umsetzen; umstellen; umwandeln; umwenden; verdrehen; verkehren; verwandeln
kopie trekken falsifizieren; fälschen; nachahmen; nachbilden; nachmachen; verfälschen; verkehren; vervielfältigen
kopiëren falsifizieren; fälschen; nachahmen; nachbilden; nachmachen; verfälschen; verkehren; vervielfältigen abschreiben; fälschen; imitieren; kopieren; nachahmen; nachbilden; nachmachen; verfälschen; vervielfältigen
omgaan umgehen mit; verkehren
omgaan met umsatteln; umändern; variieren; verkehren
omgang hebben met mit jemandem Umgang haben; verkehren
omhoogkomen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen aufstehen; heraufkommen; hinaufkommen; sich erheben
omkeren etwas umdrehen; herumdrehen; herumschwenken; umdrehen; umkehren; umsetzen; umstellen; umwandeln; umwenden; verdrehen; verkehren; verwandeln kehren; umblättern; umdrehen; umkehren; umschlagen; umwenden
opstijgen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen abfliegen; abheben; aufsteigen; emporsteigen; fortfliegen; hinaufsteigen; wegfliegen
optrekken umgehen mit; verkehren aufheben; aufsetzen; aufstellen; erheben
opvliegen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen auffliegen; aufwehen; aufwirbeln; hinauffliegen
verkeren umsatteln; umändern; variieren; verkehren irgendwo verkehren
zich ophouden sich befinden; verkehren

Synoniemen voor "verkehren":

  • fahren; gondeln; kutschieren; pendeln
  • den Verkehr mit jemandem pflegen; Kontakt haben
  • invertieren; umkehren

Wiktionary: verkehren

Cross Translation:
FromToVia
• verkehren → omgaan; rondgaan; circuleren; in omloop zijn; rouleren ↔ circuler — Se mouvoir circulairement.

Verwante vertalingen van verkehren







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0652 seconde
Page rendered in 1.0 seconds