Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: brüten

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: brüten

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. brüten:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor brüten (Duits) in het Nederlands

brüten:

brüten werkwoord (brüte, brütest, brütet, brütete, brütetet, gebrütet)

  1. brüten (ausbrüten; warmhalten)
    uitbroeden; broeden; warmhouden
    • uitbroeden werkwoord (broed uit, broedt uit, broedde uit, broedden uit, uitgebroed)
    • broeden werkwoord (broed, broedt, broedde, broedden, gebroed)
    • warmhouden werkwoord
  2. brüten (grübeln; hin und her überlegen; nachdenken)
    puzzels oplossen; puzzelen
  3. brüten (nachdenken über; nachdenken; überdenken; )
    beschouwen; nadenken; overdenken; overpeinzen; bedenken; bespiegelen; peinzen
    • beschouwen werkwoord (beschouw, beschouwt, beschouwde, beschouwden, beschouwd)
    • nadenken werkwoord (denk na, denkt na, dacht na, dachten na, nagedacht)
    • overdenken werkwoord (overdenk, overdenkt, overdacht, overdachten, overdacht)
    • overpeinzen werkwoord (overpeins, overpeinst, overpeinsde, overpeinsden, overpeinsd)
    • bedenken werkwoord (bedenk, bedenkt, bedacht, bedachten, bedacht)
    • bespiegelen werkwoord (bespiegel, bespiegelt, bespiegelde, bespiegelden, bespiegeld)
    • peinzen werkwoord (peins, peinst, peinsde, peinsden, gepeinsd)
  4. brüten (grübeln)
    plussen
    • plussen werkwoord (plus, plust, pluste, plusten, geplust)
  5. brüten (grübeln; nachdenken; hin und her überlegen)
    tobben
    • tobben werkwoord (tob, tobt, tobde, tobden, getobd)
  6. brüten (sinnen; träumen; grübeln)
    mijmeren
    • mijmeren werkwoord (mijmer, mijmert, mijmerde, mijmerden, gemijmerd)
  7. brüten (warm sein; brühen; gären; schwelen)
    broeien; warm zijn
    • broeien werkwoord (broei, broeit, broeide, broeiden, bebroeid)
    • warm zijn werkwoord

Conjugations for brüten:

Präsens
  1. brüte
  2. brütest
  3. brütet
  4. brüten
  5. brütet
  6. brüten
Imperfekt
  1. brütete
  2. brütetest
  3. brütete
  4. brüteten
  5. brütetet
  6. brüteten
Perfekt
  1. habe gebrütet
  2. hast gebrütet
  3. hat gebrütet
  4. haben gebrütet
  5. habt gebrütet
  6. haben gebrütet
1. Konjunktiv [1]
  1. brüte
  2. brütest
  3. brüte
  4. brüten
  5. brütet
  6. brüten
2. Konjunktiv
  1. brütete
  2. brütetest
  3. brütete
  4. brüteten
  5. brütetet
  6. brüteten
Futur 1
  1. werde brüten
  2. wirst brüten
  3. wird brüten
  4. werden brüten
  5. werdet brüten
  6. werden brüten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde brüten
  2. würdest brüten
  3. würde brüten
  4. würden brüten
  5. würdet brüten
  6. würden brüten
Diverses
  1. brüt!
  2. brütet!
  3. brüten Sie!
  5. gebrütet
  6. brütend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor brüten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bespiegelen Kontemplation
broeden Brut; Gelichter; Gesindel; Kanaille; Lumpengesindel; Pack; Plebs; Pöbel; Sippschaft; Zeug
tobben Grübeln
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedenken ausdenken; brüten; erfinden; ersinnen; grübeln; nachdenken; nachdenken über; nachsinnen über; nachsinnenüber; phantasieren; sich ausdenken; sinnen; überdenken; überlegen ausdenken; ausklügeln; austüfteln; bedenken; einen Plan entwerfen; einfallen; erdichten; erfinden; ersinnen; nachdenken; nachsinnen über; phantasieren; planen; sich ausdenken; sinnen
beschouwen ausdenken; brüten; erfinden; ersinnen; grübeln; nachdenken; nachdenken über; nachsinnen über; nachsinnenüber; phantasieren; sich ausdenken; sinnen; überdenken; überlegen aussetzen; bedenken; beschauen; betrachten; ernennen; erwägen; reflektieren; spekulieren; überdenken; überlegen
bespiegelen ausdenken; brüten; erfinden; ersinnen; grübeln; nachdenken; nachdenken über; nachsinnen über; nachsinnenüber; phantasieren; sich ausdenken; sinnen; überdenken; überlegen
broeden ausbrüten; brüten; warmhalten
broeien brühen; brüten; gären; schwelen; warm sein
mijmeren brüten; grübeln; sinnen; träumen
nadenken ausdenken; brüten; erfinden; ersinnen; grübeln; nachdenken; nachdenken über; nachsinnen über; nachsinnenüber; phantasieren; sich ausdenken; sinnen; überdenken; überlegen grübeln; nachdenken; sinnen; überlegen
overdenken ausdenken; brüten; erfinden; ersinnen; grübeln; nachdenken; nachdenken über; nachsinnen über; nachsinnenüber; phantasieren; sich ausdenken; sinnen; überdenken; überlegen abwägen; ausmachen; aussetzen; bedenken; beschauen; bestimmen; betrachten; ermessen; ernennen; erwägen; reflektieren; schätzen; spekulieren; taxieren; veranschlagen; überdenken; überlegen; überschlagen
overpeinzen ausdenken; brüten; erfinden; ersinnen; grübeln; nachdenken; nachdenken über; nachsinnen über; nachsinnenüber; phantasieren; sich ausdenken; sinnen; überdenken; überlegen
peinzen ausdenken; brüten; erfinden; ersinnen; grübeln; nachdenken; nachdenken über; nachsinnen über; nachsinnenüber; phantasieren; sich ausdenken; sinnen; überdenken; überlegen grübeln; nachdenken; sinnen; überlegen
plussen brüten; grübeln
puzzelen brüten; grübeln; hin und her überlegen; nachdenken
puzzels oplossen brüten; grübeln; hin und her überlegen; nachdenken
tobben brüten; grübeln; hin und her überlegen; nachdenken
uitbroeden ausbrüten; brüten; warmhalten
warm zijn brühen; brüten; gären; schwelen; warm sein
warmhouden ausbrüten; brüten; warmhalten

Synoniemen voor "brüten":


Wiktionary: brüten

brüten
  1. Zoologie: Eiern Wärme zuführen, um die Entwicklung des Nachwuchses zu gewährleisten
brüten
verb
  1. een gelegd ei met lichaamswarmte warm houden
  2. zich ergens zorgen over maken
Cross Translation:
FromToVia
• brüten → uitbroeden; broeden ↔ brood — to keep an egg warm
• brüten → piekeren; broeden ↔ brood — to dwell upon moodily and at length
• brüten → een ei bevruchten ↔ hatch — to incubate eggs
• brüten → broeden; broeden op; koesteren ↔ couver — Traductions à trier suivant le sens







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0429 seconde
Page rendered in 1.0 seconds