Duits

Uitgebreide vertaling voor Entfremdung (Duits) in het Nederlands

Entfremdung:

Entfremdung [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Entfremdung (Diebstahl; Unterschlagung; Veruntreuung)
    de diefstal; de ontvreemding
  2. die Entfremdung (Veräußerung)
    de vervreemding
  3. die Entfremdung (Entfernung)
    de verwijdering
  4. die Entfremdung (Gesetzesübertretung; Übertretung; Verletzung; )
    de overtreding; de delict; het vergrijp

Vertaal Matrix voor Entfremdung:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delict Ausschreitung; Entfremdung; Freveltat; Gesetzesübertretung; Verletzung; Zuwiderhandlung; Übertretung Frevel; Freveltat; Missetat; Verbrechen
diefstal Diebstahl; Entfremdung; Unterschlagung; Veruntreuung Diebstahl
ontvreemding Diebstahl; Entfremdung; Unterschlagung; Veruntreuung Unterschlagung; Veruntreuung
overtreding Ausschreitung; Entfremdung; Freveltat; Gesetzesübertretung; Verletzung; Zuwiderhandlung; Übertretung Frevel; Freveltat; Missetat; Verbrechen; strafbare Handlung
vergrijp Ausschreitung; Entfremdung; Freveltat; Gesetzesübertretung; Verletzung; Zuwiderhandlung; Übertretung Frevel; Freveltat; Missetat; Verbrechen
vervreemding Entfremdung; Veräußerung
verwijdering Entfernung; Entfremdung Entfernung

Wiktionary: Entfremdung


Cross Translation:
FromToVia
Entfremdung gekte; gekheid; krankzinnigheid; uitzinnigheid; waanzin; zinneloosheid; zinsverbijstering aliénation — juri|fr transfert à autrui de la propriété d'une chose que l’on a dans son patrimoine.