Besessen: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

besessen:
- bezeten; fanatiek; gemotiveerd; motivatie bezittend; bezetene; fanatieke
besitzen:
- hebben; bezitten; beschikken over; in eigendom hebben
Wiktionary:
- besessen → bezeten
- besitzen → bezitten
- besitzen → bezitten, erop nahouden, rijk zijn

Duits

Uitgebreide vertaling voor besessen (Duits) in het Nederlands

besessen:

besessen bijvoeglijk naamwoord

besessen (fanatisch; eifrig)
bezeten; fanatiek
- bezeten bijvoeglijk naamwoord
- fanatiek bijvoeglijk naamwoord
besessen (motiviert; toll)
gemotiveerd; motivatie bezittend
- gemotiveerd bijvoeglijk naamwoord
- motivatie bezittend bijvoeglijk naamwoord
besessen (fanatisch; hingebungsvoll)
bezetene; fanatieke
- bezetene bijvoeglijk naamwoord
- fanatieke bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor besessen:

Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bezeten	besessen; eifrig; fanatisch
fanatiek	besessen; eifrig; fanatisch
gemotiveerd	besessen; motiviert; toll
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bezetene	besessen; fanatisch; hingebungsvoll
fanatieke	besessen; fanatisch; hingebungsvoll
motivatie bezittend	besessen; motiviert; toll

Wiktionary: besessen

besessen

adjective

onder de invloed van een boze geest zijn
- bezeten → besessen

besessen vorm van besitzen:

besitzen werkwoord (besitze, besitzt, besaß, besaßt, besessen)

besitzen (haben)
hebben; bezitten; beschikken over; in eigendom hebben
- hebben werkwoord (heb, hebt, heeft, had, hadden, gehad)
- bezitten werkwoord (bezit, bezat, bezaten, bezeten)
- beschikken over werkwoord (beschik over, beschikt over, beschikte over, beschikten over, beschikt over)
- in eigendom hebben werkwoord

Conjugations for besitzen:

Präsens

besitze
besitzt
besitzt
besitzen
besitzt
besitzen

Imperfekt

besaß
besaßt
besaß
besaßen
besaßt
besaßen

Perfekt

habe besessen
hast besessen
hat besessen
haben besessen
habt besessen
haben besessen

1. Konjunktiv [1]

besitze
besitzest
besitze
besitzen
besitzet
besitzen

2. Konjunktiv

besäße
besäßest
besäße
besäßen
besäßet
besäßen

Futur 1

werde besitzen
wirst besitzen
wird besitzen
werden besitzen
werdet besitzen
werden besitzen

1. Konjunktiv [2]

würde besitzen
würdest besitzen
würde besitzen
würden besitzen
würdet besitzen
würden besitzen

Diverses

besitz!
besitzt!
besitzen Sie!
besessen
besitzend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor besitzen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beschikken over	besitzen; haben
bezitten	besitzen; haben
hebben	besitzen; haben
in eigendom hebben	besitzen; haben

Synoniemen voor "besitzen":

aufweisen; bieten; haben; innehaben; sein Eigen nennen; verfügen; durchführen; handeln; machen; realisieren; tun; verüben

Wiktionary: besitzen

besitzen

verb

(umgangssprachlich) etwas als Eigentum haben, über das man verfügen kann
- besitzen → bezitten

besitzen

verb

iets in eigendom hebben
- bezitten → besitzen

Cross Translation:

From	To	Via
• besitzen	→ bezitten	↔ own — have rightful possession of
• besitzen	→ bezitten; erop nahouden; rijk zijn	↔ posséder — À trier

Computer vertaling door derden:

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor besessen (Nederlands) in het Duits

besessen: ^{(*Woord en zin splitter gebruikt)}

bes: Beere
es: Esche; Esch