Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: auslassen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: auslassen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. auslassen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor auslassen (Duits) in het Nederlands

auslassen:

auslassen werkwoord (lasse aus, läßt aus, ließt aus, ausgelassen)

  1. auslassen (abreagieren)
    luchten; afreageren
    • luchten werkwoord (lucht, luchtte, luchtten, gelucht)
    • afreageren werkwoord (reageer af, reageert af, reageerde af, reageerden af, afgereageerd)
  2. auslassen (weglassen)
    weglaten
    • weglaten werkwoord (laat weg, liet weg, lieten weg, weggelaten)
  3. auslassen (überschlagen; überspringen; übergehen; aussetzen)
    overslaan
    • overslaan werkwoord (sla over, slaat over, sloeg over, sloegen over, overgeslagen)
  4. auslassen (auftauen; schmelzen; tauen; abtauen)
    minder stijf worden
  5. auslassen (schmelzen; tauen; auftauen)
    wegsmelten
    • wegsmelten werkwoord (smelt weg, smolt weg, smolten weg, weggesmolten)

Conjugations for auslassen:

Präsens
  1. lasse aus
  2. läßt aus
  3. läßt aus
  4. lassen aus
  5. laßt aus
  6. lassen aus
Imperfekt
  1. ließ aus
  2. ließt aus
  3. ließt aus
  4. ließen aus
  5. ließt aus
  6. ließen aus
Perfekt
  1. habe ausgelassen
  2. hast ausgelassen
  3. hat ausgelassen
  4. haben ausgelassen
  5. habt ausgelassen
  6. haben ausgelassen
1. Konjunktiv [1]
  1. lasse aus
  2. lassest aus
  3. lasse aus
  4. lassen aus
  5. lasset aus
  6. lassen aus
2. Konjunktiv
  1. ließe aus
  2. ließest aus
  3. ließe aus
  4. ließen aus
  5. ließet aus
  6. ließen aus
Futur 1
  1. werde auslassen
  2. wirst auslassen
  3. wird auslassen
  4. werden auslassen
  5. werdet auslassen
  6. werden auslassen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde auslassen
  2. würdest auslassen
  3. würde auslassen
  4. würden auslassen
  5. würdet auslassen
  6. würden auslassen
Diverses
  1. lass aus!
  2. laßt aus!
  3. lassen Sie aus!
  5. ausgelassen
  6. auslassend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor auslassen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afreageren abreagieren; auslassen
luchten abreagieren; auslassen
minder stijf worden abtauen; auftauen; auslassen; schmelzen; tauen
overslaan auslassen; aussetzen; übergehen; überschlagen; überspringen überspringen
weglaten auslassen; weglassen
wegsmelten auftauen; auslassen; schmelzen; tauen

Synoniemen voor "auslassen":


Wiktionary: auslassen

auslassen
verb
  1. iets groter, langer of ruimer maken
Cross Translation:
FromToVia
• auslassen → weglaten ↔ omit — to leave out or exclude
• auslassen → loslaten; lossen; tappen; uitlaten; vieren; weglaten ↔ lâcher — détendre, desserrer quelque chose.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0266 seconde
Page rendered in 1.0 seconds