Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Staffel

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Staffel

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Staffel:
- estafette; echelon; geleding; laag
Wiktionary:
- Staffel → staffel
- Staffel → graad, mate, trap, opstapje, opstap, tree, treeplank, trede, rit, tocht, jaargetijde, seizoen, bank, bok, ezel, stellage, rek, schraag, stander, werkbank

Nederlands naar Duits: Meer gegevens...

Staffel:
- Wiktionary:
  staffel → Staffel

Duits

Uitgebreide vertaling voor Staffel (Duits) in het Nederlands

Staffel:

Staffel [die ~] zelfstandig naamwoord

die Staffel
de estafette
- estafette [de ~] zelfstandig naamwoord
die Staffel (Staffelstellung)
de echelon; de geleding; de laag
- echelon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- geleding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- laag [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Staffel:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
echelon	Staffel; Staffelstellung
estafette	Staffel
geleding	Staffel; Staffelstellung	Gelenk; Glied
laag	Staffel; Staffelstellung	Abriß; Belag; Ebene; Entwurf; Entwürfe; Etage; Gradation; Höhe; Idee; Konzept; Kriterium; Maßstab; Niveau; Plan; Projekt; Schicht; Skala; Stock; Stockwerk; Stufe; Vorhaben; Vorsatz
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
laag		alltäglich; banal; dürftig; einfach; falsch; fühllos; gehässig; gemein; gering; gängig; heimtückisch; hinterhältig; hinterlistig; kleinlich; landläufig; mies; niederträchtig; niedrig; nierderträchtig; platt; schamlos; schmählich; schofel; schuftig; schwach; schweinisch; schäbig; schändlich; tief; trivial; tückisch; verrucht; verächtlich; von niedrigem Niveau; winzig

Synoniemen voor "Staffel":

Staffellauf; Lauf; Rennen; Wettlauf; Wettlaufen; Wettrennen

Wiktionary: Staffel

Staffel

noun

rente berekend over een bedrag op een rekening-courant over de periode tussen twee wijzigingen
- staffel → Staffel

Cross Translation:

From	To	Via
• Staffel	→ graad; mate; trap	↔ degré — espace compris entre deux marches d’un escalier.
• Staffel	→ opstapje; opstap; tree; treeplank; trede; rit; tocht	↔ marche — ensemble de pas réalisés pour se déplacer.
• Staffel	→ jaargetijde; seizoen	↔ saison — division en quatre de l’année : printemps, été, automne et hiver.
• Staffel	→ bank; bok; ezel; stellage; rek; schraag; stander; werkbank	↔ établi — Table destinée au travail de certains métiers manuels

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Staffel (Nederlands) in het Duits

Staffel: ^{(*Woord en zin splitter gebruikt)}

staf: Kader; führendes Personal; Stock; Stab; Stange; Personal; Angestellten; Arbeitskraft
fel: schlimm; hart; stark; kräftig; erregt; gereizt; intensiv; gewaltsam; inbrünstig; leidenschaftlich; heftig; hitzig; ungestüm; intens; scharf; entzündet; brennend; feurig; bissig; spitzig; beißend
straffen: bestrafen; strafen; züchtigen

staffel:

Verwante woorden van "staffel":

staffelen, staffels, staffeltje

Wiktionary: staffel

staffel

noun

rente berekend over een bedrag op een rekening-courant over de periode tussen twee wijzigingen
- staffel → Staffel