Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Arbeitgeber:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Arbeitgeber (Duits) in het Nederlands

Arbeitgeber:

Arbeitgeber [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Arbeitgeber
    de werkgever
  2. der Arbeitgeber (Schutzheiligen; Chefs)
    de patroons
    • patroons [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Arbeitgeber [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Arbeitgeber
    de werkgevers

Vertaal Matrix voor Arbeitgeber:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
patroons Arbeitgeber; Chefs; Schutzheiligen
werkgever Arbeitgeber
werkgevers Arbeitgeber

Synoniemen voor "Arbeitgeber":


Wiktionary: Arbeitgeber

Arbeitgeber
noun
  1. Person oder Firma, die Leute als Arbeiter oder Angestellte einstellen, beschäftigt und ihnen dafür Geld bezahlt
Arbeitgeber
noun
  1. persoon die of bedrijf dat werk verschaft aan anderen

Cross Translation:
FromToVia
Arbeitgeber werkgever employer — person or entity which employs others