Overzicht
Duits naar Frans: Meer gegevens...
-
stinkend:
- mal; dépravé; dégénéré; pourri; passé; corrompu; perdu; perverti; ranci; immoral; moisi; putride; puant; malodorant; dégoûtant; dégueulasse; crasseux; répugnant; salement; écoeurant; malpropre; infect; fétide; pestilentiel; choquant; désagréable; fâcheux; repoussant; révoltant; sordidement
- stinken:
-
Wiktionary:
- stinkend → puant
- stinkend → souillé, puant, puante, malodorant
- stinken → cocotter, puer, emboconner
- stinken → vulvaire
- stinken → puer, sentir, empester, fouetter, schlinguer
Duits
Uitgebreide vertaling voor stinkend (Duits) in het Frans
stinkend:
-
stinkend (verrotet; schlecht; vergammelt; verdorben; verfault; faul; ranzig; stinkig)
mal; dépravé; dégénéré; pourri; passé; corrompu; perdu; perverti; ranci; immoral; moisi; putride-
mal bijvoeglijk naamwoord
-
dépravé bijvoeglijk naamwoord
-
dégénéré bijvoeglijk naamwoord
-
pourri bijvoeglijk naamwoord
-
passé bijvoeglijk naamwoord
-
corrompu bijvoeglijk naamwoord
-
perdu bijvoeglijk naamwoord
-
perverti bijvoeglijk naamwoord
-
ranci bijvoeglijk naamwoord
-
immoral bijvoeglijk naamwoord
-
moisi bijvoeglijk naamwoord
-
putride bijvoeglijk naamwoord
-
-
stinkend (schlecht riechend; stinkig)
-
stinkend (widerlich; ranzig; schmutzig; eklig; faul; ekelhaft; stinkig; schmierig; widerwärtig; scheußlich; abgestanden; unflätig; verdorben; abscheulich; schweinisch; vergammelt; abscheuerregend; fettig; ekelerregend; schmuddelig; unsauber; verfault; verderbt)
-
stinkend (stinkig)
puant; infect; fétide; pestilentiel-
puant bijvoeglijk naamwoord
-
infect bijvoeglijk naamwoord
-
fétide bijvoeglijk naamwoord
-
pestilentiel bijvoeglijk naamwoord
-
-
stinkend (ekelerregend; unangenehm; widerwärtig; stinkig; unsauber; schmutzig; eklig; ekelhaft; entsetzlich; fettig; schweinisch; schmierig; schmuddelig; schlüpfrig; unflätig)
choquant; désagréable; répugnant; dégoûtant; fâcheux; écoeurant; repoussant; malpropre; révoltant; crasseux; salement; sordidement-
choquant bijvoeglijk naamwoord
-
désagréable bijvoeglijk naamwoord
-
répugnant bijvoeglijk naamwoord
-
dégoûtant bijvoeglijk naamwoord
-
fâcheux bijvoeglijk naamwoord
-
écoeurant bijvoeglijk naamwoord
-
repoussant bijvoeglijk naamwoord
-
malpropre bijvoeglijk naamwoord
-
révoltant bijvoeglijk naamwoord
-
crasseux bijvoeglijk naamwoord
-
salement bijvoeglijk naamwoord
-
sordidement bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor stinkend:
Synoniemen voor "stinkend":
Wiktionary: stinkend
stinken:
-
stinken (riechen)
sentir mauvais; puer; empester-
sentir mauvais werkwoord
-
puer werkwoord (pue, pues, puons, puez, puent, puais, puait, puions, puiez, puaient, puai, puas, pua, puâmes, puâtes, puèrent, puerai, pueras, puera, puerons, puerez, pueront)
-
empester werkwoord (empeste, empestes, empestons, empestez, empestent, empestais, empestait, empestions, empestiez, empestaient, empestai, empestas, empesta, empestâmes, empestâtes, empestèrent, empesterai, empesteras, empestera, empesterons, empesterez, empesteront)
-
-
stinken (riechen)
fleurer; exhaler; embaumer-
fleurer werkwoord (fleure, fleures, fleurons, fleurez, fleurent, fleurais, fleurait, fleurions, fleuriez, fleuraient, fleurai, fleuras, fleura, fleurâmes, fleurâtes, fleurèrent, fleurerai, fleureras, fleurera, fleurerons, fleurerez, fleureront)
-
exhaler werkwoord (exhale, exhales, exhalons, exhalez, exhalent, exhalais, exhalait, exhalions, exhaliez, exhalaient, exhalai, exhalas, exhala, exhalâmes, exhalâtes, exhalèrent, exhalerai, exhaleras, exhalera, exhalerons, exhalerez, exhaleront)
-
embaumer werkwoord (embaume, embaumes, embaumons, embaumez, embaument, embaumais, embaumait, embaumions, embaumiez, embaumaient, embaumai, embaumas, embauma, embaumâmes, embaumâtes, embaumèrent, embaumerai, embaumeras, embaumera, embaumerons, embaumerez, embaumeront)
-
Conjugations for stinken:
Präsens
- stinke
- stinkst
- stinkt
- stinken
- stinkt
- stinken
Imperfekt
- stank
- stankst
- stank
- stanken
- stanket
- stanken
Perfekt
- habe gestunken
- hast gestunken
- hat gestunken
- haben gestunken
- habt gestunken
- haben gestunken
1. Konjunktiv [1]
- stinke
- stinkest
- stinke
- stinken
- stinket
- stinken
2. Konjunktiv
- stänke
- stänkest
- stänke
- stänken
- stänket
- stänken
Futur 1
- werde stinken
- wirst stinken
- wird stinken
- werden stinken
- werdet stinken
- werden stinken
1. Konjunktiv [2]
- würde stinken
- würdest stinken
- würde stinken
- würden stinken
- würdet stinken
- würden stinken
Diverses
- stink!
- stinkt!
- stinken Sie!
- gestunken
- stinkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor stinken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
embaumer | riechen; stinken | balsamieren |
empester | riechen; stinken | verderben; vergällen; verhunzen; vermasseln; vermurksen; verpfuschen |
exhaler | riechen; stinken | dampfen; qualmen; rauchen |
fleurer | riechen; stinken | auffallen; glänzen; prahlen; prunken; zeigen; zur Schau stellen |
puer | riechen; stinken | |
sentir mauvais | riechen; stinken |
Synoniemen voor "stinken":
Wiktionary: stinken
stinken
stinken
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stinken | → puer | ↔ stinken — een onaangename geur hebben |
• stinken | → sentir | ↔ ruiken — een geur verspreiden |
• stinken | → empester; puer; fouetter; schlinguer | ↔ reek — to have or give off a strong, unpleasant smell |
• stinken | → sentir | ↔ smell — have a particular smell |
• stinken | → puer; empester | ↔ stink — have a strong bad smell |