Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Vertaal schlage

Vertaal schlage van Duits naar Frans

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. schlagen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor schlage (Duits) in het Frans

schlagen:

schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)

  1. schlagen (hauen; hämmern; rammen)
    battre; frapper; donner des coups de marteau; se heurter contre; heurter; cogner; enfoncer à coups de bélier; marteler; taper; éperonner; tabasser; tamponner
    • battre werkwoord (bats, bat, battons, battez, )
    • frapper werkwoord (frappe, frappes, frappons, frappez, )
    • se heurter contre werkwoord
    • heurter werkwoord (heurte, heurtes, heurtons, heurtez, )
    • cogner werkwoord (cogne, cognes, cognons, cognez, )
    • marteler werkwoord (martèle, martèles, martelons, martelez, )
    • taper werkwoord (tape, tapes, tapons, tapez, )
    • éperonner werkwoord (éperonne, éperonnes, éperonnons, éperonnez, )
    • tabasser werkwoord (tabasse, tabasses, tabassons, tabassez, )
    • tamponner werkwoord (tamponne, tamponnes, tamponnons, tamponnez, )
  2. schlagen (einen Klaps geben; hauen)
    frapper
    • frapper werkwoord (frappe, frappes, frappons, frappez, )
  3. schlagen (streiten; bekämpfen; sich duellieren; )
    se battre; tabasser; battre le fer; castagner; se cogner; se chamailler; se battre en duel; se bagarrer; taper dur; se quereller; aller sur le pré
    • se battre werkwoord
    • tabasser werkwoord (tabasse, tabasses, tabassons, tabassez, )
    • battre le fer werkwoord
    • castagner werkwoord (castagne, castagnes, castagnons, castagnez, )
    • se cogner werkwoord
    • se chamailler werkwoord
    • se battre en duel werkwoord
    • se bagarrer werkwoord
    • taper dur werkwoord
    • se quereller werkwoord
    • aller sur le pré werkwoord
  4. schlagen (hart schlagen; rammen; hämmern; )
    frapper; battre; fouetter; taper; cogner; heurter
    • frapper werkwoord (frappe, frappes, frappons, frappez, )
    • battre werkwoord (bats, bat, battons, battez, )
    • fouetter werkwoord (fouette, fouettes, fouettons, fouettez, )
    • taper werkwoord (tape, tapes, tapons, tapez, )
    • cogner werkwoord (cogne, cognes, cognons, cognez, )
    • heurter werkwoord (heurte, heurtes, heurtons, heurtez, )
  5. schlagen (zupfen)
    pincer les cordes; pincer; jouer
    • pincer les cordes werkwoord
    • pincer werkwoord (pince, pinces, pinçons, pincez, )
    • jouer werkwoord (joue, joues, jouons, jouez, )
  6. schlagen (erreichen; bekommen; erhalten; )
    obtenir; atteindre; gagner; réaliser; parvenir à
    • obtenir werkwoord (obtiens, obtient, obtenons, obtenez, )
    • atteindre werkwoord (atteins, atteint, atteignons, atteignez, )
    • gagner werkwoord (gagne, gagnes, gagnons, gagnez, )
    • réaliser werkwoord (réalise, réalises, réalisons, réalisez, )
    • parvenir à werkwoord
  7. schlagen (treffen; berühren; erregen; )
    toucher; atteindre; battre
    • toucher werkwoord (touche, touches, touchons, touchez, )
    • atteindre werkwoord (atteins, atteint, atteignons, atteignez, )
    • battre werkwoord (bats, bat, battons, battez, )
  8. schlagen (hämmern; hauen; rammen)
    tabasser; frapper; donner des coups de marteau; cogner; travailler au marteau; battre; taper; marteler; tamponner
    • tabasser werkwoord (tabasse, tabasses, tabassons, tabassez, )
    • frapper werkwoord (frappe, frappes, frappons, frappez, )
    • cogner werkwoord (cogne, cognes, cognons, cognez, )
    • battre werkwoord (bats, bat, battons, battez, )
    • taper werkwoord (tape, tapes, tapons, tapez, )
    • marteler werkwoord (martèle, martèles, martelons, martelez, )
    • tamponner werkwoord (tamponne, tamponnes, tamponnons, tamponnez, )
  9. schlagen
    flanquer une châtaigne à
  10. schlagen
    donner un coup de volant
  11. schlagen (auspfählen; rammen; fundieren; einrammen; einhämmern)
    enfoncer des pilotis; enfoncer
    • enfoncer werkwoord (enfonce, enfonces, enfonçons, enfoncez, )
  12. schlagen (bekämpfen; bestreiten)
    tabasser; taper dur
    • tabasser werkwoord (tabasse, tabasses, tabassons, tabassez, )
    • taper dur werkwoord
  13. schlagen (bekämpfen; bestreiten; kämpfen; streiten; fechten)
    combattre; battre
    • combattre werkwoord (combats, combat, combattons, combattez, )
    • battre werkwoord (bats, bat, battons, battez, )
  14. schlagen (spleißen; streichen; bersten; )
    trancher; cliver; fissurer; se fendre; couper; fendre; lézarder; fendiller; crevasser; se fendiller; se cliver
    • trancher werkwoord (tranche, tranches, tranchons, tranchez, )
    • cliver werkwoord (clive, clives, clivons, clivez, )
    • fissurer werkwoord (fissure, fissures, fissurons, fissurez, )
    • se fendre werkwoord
    • couper werkwoord (coupe, coupes, coupons, coupez, )
    • fendre werkwoord (fends, fend, fendons, fendez, )
    • lézarder werkwoord (lézarde, lézardes, lézardons, lézardez, )
    • fendiller werkwoord (fendille, fendilles, fendillons, fendillez, )
    • crevasser werkwoord (crevasse, crevasses, crevassons, crevassez, )
    • se fendiller werkwoord
    • se cliver werkwoord
  15. schlagen (nageln; hämmern; tischlern; )
    clouer; river; riveter
    • clouer werkwoord (cloue, cloues, clouons, clouez, )
    • river werkwoord (rive, rives, rivons, rivez, )
    • riveter werkwoord (rivette, rivettes, rivetons, rivetez, )

Conjugations for schlagen:

Präsens
  1. schlage
  2. schlägst
  3. schlägt
  4. schlagen
  5. schlagt
  6. schlagen
Imperfekt
  1. schlug
  2. schlugst
  3. schlug
  4. schlugen
  5. schlugt
  6. schlugen
Perfekt
  1. habe geschlagen
  2. hast geschlagen
  3. hat geschlagen
  4. haben geschlagen
  5. habt geschlagen
  6. haben geschlagen
1. Konjunktiv [1]
  1. schlage
  2. schlagest
  3. schlage
  4. schlagen
  5. schlaget
  6. schlagen
2. Konjunktiv
  1. schlüge
  2. schlügest
  3. schlüge
  4. schlügen
  5. schlügt
  6. schlügen
Futur 1
  1. werde schlagen
  2. wirst schlagen
  3. wird schlagen
  4. werden schlagen
  5. werdet schlagen
  6. werden schlagen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde schlagen
  2. würdest schlagen
  3. würde schlagen
  4. würden schlagen
  5. würdet schlagen
  6. würden schlagen
Diverses
  1. schlag!
  2. schlagt!
  3. schlagen Sie!
  5. geschlagen
  6. schlagend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor schlagen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
battre abhämmern
fendre Abspaltung
river Einhämmern eines Bolzens
toucher Auswirkung; Berührung; Effekt; Gefühlssinn; Kontakt; Prickeln; Tastsinn; Wirkung; sinnliche Empfindung
trancher Abschpalten; Absondern; Abtrennen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aller sur le pré balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten
atteindre antun; bekommen; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; davontragen; erhalten; erkämpfen; erregen; erreichen; erzielen; gewinnen; holen; rühren; schlagen; siegen; treffen; triumphieren; überwinden Gehe zu; ablaufen; angehen; angelangen; ankommen; anrühren; arrivieren; auslaufen; auswirken; bereichen; berühren; betreffen; bewegen; davontragen; durchdringen; einlaufen; eintreffen; enden; erfolgen; erreichen; erstehen; erzielen; fließen; folgen; folgern; führen; gehen um; gipfeln; hervorgehen; hingelangen; hinkommen; kulminieren; langen nach; münden; reichen bis; sichergeben; treffen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen; zur Folge haben
battre antun; bekämpfen; berühren; besiegen; bestreiten; betreffen; bewegen; dreschen; erregen; fechten; hart schlagen; hauen; hämmern; kämpfen; rammen; rühren; schlagen; streiten; treffen; verkloppen abklopfen; abschlagen; anschüren; anstoßen; auf der Schreibmaschine schreiben; aufgehen; aufstampfen; berühren; bewegen; buttern; hin und her schlagen; hämmern; hämmern mit ein Hammer; klappern; klopfen; pochen; quirlen; schnalzen; schüren; ticken; tippen; umruhren
battre le fer balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten
castagner balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten
cliver bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen abkoppeln; aufschneiden; aus einander spleißen; kleinmachen; loskoppeln; scheiden; schneiden; spleißen; splissen; trennen; zerhacken
clouer Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern anfassen; anpacken; anschlagen; fassen; festgreifen; festhalten; festklammern; greifen; klammern; taxieren; veranschlagen; zugreifen
cogner dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen abklopfen; anstoßen; auf der Schreibmaschine schreiben; aufgehen; aufstampfen; berühren; klopfen; knuffen; kollidieren; pochen; puffen; stoßen; ticken; tippen; zusammenprallen; zusammenstoßen
combattre bekämpfen; bestreiten; fechten; kämpfen; schlagen; streiten Kampf aufnehmen; fechten; kämpfen; streiten
couper bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen Trumpf spielen; abbrechen; abhauen; abhouwen; abkoppeln; abkürzen; abreißen; abschneiden; absetzen; abstellen; abtrumpfen; aufhören; aufschneiden; ausdünnen; ausmachen; ausschalten; ausschneiden; beenden; beschließen; beschneiden; einschneiden; enden; entkoppeln; entwalden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; ganz kaputt und auseinander holen; hacken; halten; in Stücke hacken; kappen; kleinmachen; knipsen; kürzen; loskoppeln; losreißen; losschneiden; nach Maß schneiden; scheiden; schließen; schneiden; schnitzen; strecken; stutzen; teilen; trennen; verdünnen; verlängern; vollenden; wegreißen; wegschneiden; zerlegen; zerreißen; zuschneiden; übertrumpfen
crevasser bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen bersten; explodieren; platzen; springen; zerspringen
donner des coups de marteau hauen; hämmern; rammen; schlagen hämmern; hämmern mit ein Hammer
donner un coup de volant schlagen
enfoncer auspfählen; einhämmern; einrammen; fundieren; rammen; schlagen abbrechen; anschlagen; aufbrechen; aufbringen; aufhacken; auflösen; aufreißen; aufsperren; aufstoßen; aufteilen; auftreten; auseinandernehmen; dekodieren; drängen; durchstoßen; einbeulen; eindrücken; eingeben; einklopfen; einrammen; eintippen; eintreten; entehen; entfesseln; etwas durchbringen; etwas durchdrücken; hinuntendrücken; hinunterdrücken; taxieren; veranschlagen
enfoncer des pilotis auspfählen; einhämmern; einrammen; fundieren; rammen; schlagen
enfoncer à coups de bélier hauen; hämmern; rammen; schlagen
fendiller bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen
fendre bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen aufbrechen; aufgliedern; aufreißen; aufteilen; auseinanderreißen; bersten; dividieren; durchschneiden; einreissen; einreißen; entzweireißen; explodieren; gliedern; in Fetzen zerreißen; kaputtziehen; platzen; reißen; scheiden; spleißen; splissen; springen; teilen; trennen; zerfetzen; zerhacken; zerreißen; zerspringen
fissurer bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen spleißen; splissen; zerhacken
flanquer une châtaigne à schlagen
fouetter dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen bestrafen; durchprügeln; kasteien; quirlen; schneiden; strafen; verprügeln; zusammenschlagen; züchtigen
frapper dreschen; einen Klaps geben; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen abklopfen; anstoßen; auf der Schreibmaschine schreiben; aufgehen; aufstampfen; berühren; einen Hieb geben; einen Puff geben; frappieren; hämmern; hämmern mit ein Hammer; klopfen; knuffen; pochen; puffen; stoßen; ticken; tippen
gagner bekommen; davontragen; erhalten; erkämpfen; erreichen; erzielen; gewinnen; holen; schlagen; siegen; triumphieren; überwinden aufschnappen; bekommen; besiegen; bezwingen; den Sieg erringen; die Ausgaben einschränken; ein Gefühl kriegen; einholen; einschränken; erfassen; ergreifen; ersparen; erwerben; erzielen; fassen; gewinnen; holen; kürzertreten; sich einer Sache bemächtigen; sich etwas beschaffen; sicheinschränken; siegen; siegen über; sparsamerleben; triumphieren; unterwerfen; verdienen; zähmen
heurter dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen abklopfen; anfahren; anstoßen; auf der Schreibmaschine schreiben; aufgehen; aufprallen; aufstampfen; aufstossen; berühren; bimmeln; bumsen; erschüttern; fehlschlagen; hämmern; klingeln; klopfen; kollidieren; läuten; pochen; rammen; schellen; schockieren; stoßen; ticken; tippen; versagen; zusammenprallen; zusammenstoßen
jouer schlagen; zupfen aktieren; auftreten; ausspielen; darstellen; dramatisieren; eine Rolle spielen; es wagen; ich nehme ein Risiko; mit Aktien spielen; mutmaßen; schauspielen; setzen; spekulieren; spielen; tun als ob; wetten
lézarder bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen
marteler hauen; hämmern; rammen; schlagen akzentuieren; betonen
obtenir bekommen; davontragen; erhalten; erkämpfen; erreichen; erzielen; gewinnen; holen; schlagen; siegen; triumphieren; überwinden Beschaffung; aneignen; aufschnappen; bekommen; bemächtigen; dazu bekommen; einholen; empfangen; erfassen; ergreifen; erhalten; erwerben; erzielen; fassen; gewinnen; holen; kriegen; sich einer Sache bemächtigen; sich etwas beschaffen
parvenir à bekommen; davontragen; erhalten; erkämpfen; erreichen; erzielen; gewinnen; holen; schlagen; siegen; triumphieren; überwinden ablaufen; bewirken; durchsetzen; fertigbringen; hinkriegen; schaffen; vergehen; verstreichen; vollbringen; vollführen; vorbei gehen
pincer schlagen; zupfen abfangen; ausdrücken; auspressen; ausquetschen; drücken; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festklemmen; festkneifen; festnehmen; greifen; klammern; kneifen; kriegen; packen; schnüren; spannen; umklammern; verhaften; verwickeln; zudrücken; zukneifen; zwicken; zwängen; überlisten
pincer les cordes schlagen; zupfen
river Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern festklammern; klammern
riveter Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern
réaliser bekommen; davontragen; erhalten; erkämpfen; erreichen; erzielen; gewinnen; holen; schlagen; siegen; triumphieren; überwinden anfertigen; arbeiten; aufschnappen; ausrichten; ausüben; begreifen; bekommen; betreiben; bewirken; bilden; durchschauen; durchsetzen; einsehen; eintreten; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfassen; erfinden; erfüllen; ergreifen; erkennen; erledigen; erreichen; erschaffen; erwerben; erzeugen; fabrizieren; fassen; fertigbringen; formen; gestalten; gewinnen; handeln; herstellen; hervorbringen; hinkriegen; ins Leben rufen; inszenieren; kapieren; konstruieren; kreieren; leisten; machen; produzieren; realisieren; schaffen; schöpfen; schütten; sich vollziehen; skizzieren; treiben; tun; verfertigen; verrichten; verstehen; verwerten; verwirklichen; vollbringen; vollführen; vollziehen; vornehmen; zu stande kommen; zurechtbringen; zustande bringen
se bagarrer balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten kämpfen; sich prügeln; streiten
se battre balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten Kampf aufnehmen; fechten; kämpfen; sich prügeln; streiten
se battre en duel balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten
se chamailler balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten keifen; schelten; schimpfen; sichstreiten; sichzanken; streiten; zanken
se cliver bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen
se cogner balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten bimmeln; bumsen; hämmern; klingeln; kollidieren; kämpfen; läuten; schellen; sich prügeln; stoßen; streiten; zusammenprallen; zusammenstoßen
se fendiller bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen spleißen; splissen; zerhacken
se fendre bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen bersten; eine Schiene anbringen; explodieren; platzen; schienen; spleißen; splissen; springen; zerhacken; zerspringen
se heurter contre hauen; hämmern; rammen; schlagen
se quereller balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten ausschimpfen; beschimpfen; keifen; schelten; schimpfen; sichstreiten; sichzanken; streiten; wettern; zanken
tabasser balgen; bekämpfen; bestreiten; hauen; hämmern; rammen; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten durchprügeln; hauen; prügeln; verprügeln; zusammenschlagen
tamponner hauen; hämmern; rammen; schlagen abstempeln; abtupfen; anfeuchten; ausgleichen; befeuchten; prägen; stempeln; tupfen
taper dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen abdichten; abklopfen; abschliessen; anstoßen; auf der Schreibmaschine schreiben; aufgehen; aufstampfen; berühren; eingeben; hämmern; hämmern mit ein Hammer; klopfen; knuffen; pochen; puffen; schließen; sperren; stoßen; ticken; tippen; verschließen; zumachen
taper dur balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten
toucher antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen Geld einziehen; abtasten; anfangen; anfassen; angehen; angrenzen; anheben; anliegen; anrühren; ansprechen; antun; antupfen; aufnehmen; beeinflußen; befühlen; begegnen; beginnen; bekommen; berühren; betasten; betreffen; bewegen; einfordern; einkassieren; einlösen; einsetzen; eintreiben; einziehen; empfangen; entgegen; ergreifen; erhalten; erregen; fühlen; gehen um; grenzen an; kassieren; kriegen; leicht berühren; rühren; sich erholen; starten; streifen; tasten; tippen; touchieren; treffen; tupfen; verdienen
trancher bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen abhauen; abhouwen; durchschneiden; kappen; teilen; tranchieren; vorschneiden
travailler au marteau hauen; hämmern

Synoniemen voor "schlagen":


Wiktionary: schlagen

schlagen
  1. (transitiv) heftige, starke Bewegung, mit dem Ziel etwas oder jemanden zu treffen
schlagen
verb
  1. frapper de coups répétés.
  2. Frapper à l’aide d’un fouet. (Sens général).
  3. A TRIER
  4. entrer brusquement en contact.
  5. Frapper avec une matraque, bâtonner.
Cross Translation:
FromToVia
• schlagen → battre ↔ beat — to hit, to knock, to pound, to strike
• schlagen → battre; vaincre ↔ beat — to win against
• schlagen → fouetter; battre ↔ beat — to whip
• schlagen → bâtonner ↔ club — to hit with a club
• schlagen → vaincre; défaire ↔ defeat — to overcome in battle or contest
• schlagen → enfoncer ↔ drive — move something by hitting it with great force
• schlagen → battre; frapper ↔ hit — to give a blow
• schlagen → vaincre; défaire ↔ lick — colloquial: to defeat decisively
• schlagen → pincer ↔ pluck — music: to gently play a single string
• schlagen → gifler; fesser ↔ slap — to give a slap
• schlagen → frapper ↔ smite — to hit
• schlagen → frapper; battre ↔ strike — to hit
• schlagen → battre; palpiter ↔ throb — To pound or beat rapidly or violently
• schlagen → frapper; claquer; fesser ↔ whack — To hit, slap or strike
• schlagen → défaire ↔ whip — to defeat
• schlagen → battre; fouetter ↔ whip — to mix food in a rapid aerating fashion
• schlagen → vaincre; battre ↔ verslaan — een definitieve overwinning boeken op een tegenstander
• schlagen → rosser ↔ meppen — hard slaan
• schlagen → battre ↔ kloppen — verslaan
• schlagen → foueter ↔ kloppen — in toestand brengen

Verwante vertalingen van schlage







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1253 seconde
Page rendered in 1.0 seconds