Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Vertaal schimmern

Vertaal schimmern van Duits naar Frans

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. schimmern:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor schimmern (Duits) in het Frans

schimmern:

schimmern werkwoord (schimmere, schimmerst, schimmert, schimmerte, schimmertet, geschimmert)

  1. schimmern (funkeln; scheinen; glänzen; )
    briller; étinceler; resplendir
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • étinceler werkwoord (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
    • resplendir werkwoord (resplendis, resplendit, resplendissons, resplendissez, )
  2. schimmern (leuchten; scheinen; strahlen; glänzen)
    paraître; sembler; avoir l'air de; donner l'impression de
    • paraître werkwoord (parais, paraît, paraissons, paraissez, )
    • sembler werkwoord (semble, sembles, semblons, semblez, )
    • avoir l'air de werkwoord
  3. schimmern (blinken; scheinen; glänzen; )
    briller; étinceler; scintiller
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • étinceler werkwoord (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
    • scintiller werkwoord (scintille, scintilles, scintillons, scintillez, )
  4. schimmern (leuchten; scheinen; glühen; glänzen)
    faire soleil; briller; rayonner; illuminer; luire; donner de lumière
    • faire soleil werkwoord
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • rayonner werkwoord (rayonne, rayonnes, rayonnons, rayonnez, )
    • illuminer werkwoord (illumine, illumines, illuminons, illuminez, )
    • luire werkwoord (luis, luit, luisons, luisez, )
    • donner de lumière werkwoord
  5. schimmern (flächen; egalisieren; polieren; )
    égaliser; polir; lisser; niveler; aplanir; défroisser; rendre lisse
    • égaliser werkwoord (égalise, égalises, égalisons, égalisez, )
    • polir werkwoord (polis, polit, polissons, polissez, )
    • lisser werkwoord (lisse, lisses, lissons, lissez, )
    • niveler werkwoord (nivelle, nivelles, nivelons, nivelez, )
    • aplanir werkwoord (aplanis, aplanit, aplanissons, aplanissez, )
    • défroisser werkwoord (défroisse, défroisses, défroissons, défroissez, )
    • rendre lisse werkwoord
  6. schimmern (dämmern; flimmern; glimmen)
    commencer à faire jour; luire; poindre
    • luire werkwoord (luis, luit, luisons, luisez, )
    • poindre werkwoord (poins, point, poignons, poignez, )
  7. schimmern (scheinen; leuchten; glänzen)
    briller; luire; rayonner; resplendir; étinceler
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • luire werkwoord (luis, luit, luisons, luisez, )
    • rayonner werkwoord (rayonne, rayonnes, rayonnons, rayonnez, )
    • resplendir werkwoord (resplendis, resplendit, resplendissons, resplendissez, )
    • étinceler werkwoord (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
  8. schimmern
    briller faiblement

Conjugations for schimmern:

Präsens
  1. schimmere
  2. schimmerst
  3. schimmert
  4. schimmeren
  5. schimmert
  6. schimmeren
Imperfekt
  1. schimmerte
  2. schimmertest
  3. schimmerte
  4. schimmerten
  5. schimmertet
  6. schimmerten
Perfekt
  1. habe geschimmert
  2. hast geschimmert
  3. hat geschimmert
  4. haben geschimmert
  5. habt geschimmert
  6. haben geschimmert
1. Konjunktiv [1]
  1. schimmere
  2. schimmerest
  3. schimmere
  4. schimmeren
  5. schimmeret
  6. schimmeren
2. Konjunktiv
  1. schimmerte
  2. schimmertest
  3. schimmerte
  4. schimmerten
  5. schimmertet
  6. schimmerten
Futur 1
  1. werde schimmern
  2. wirst schimmern
  3. wird schimmern
  4. werden schimmern
  5. werdet schimmern
  6. werden schimmern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde schimmern
  2. würdest schimmern
  3. würde schimmern
  4. würden schimmern
  5. würdet schimmern
  6. würden schimmern
Diverses
  1. schimmer!
  2. schimmert!
  3. schimmeren Sie!
  5. geschimmert
  6. schimmernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor schimmern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
égaliser Abflachen; Abgraben; Glättem
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aplanir ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln abplatten; abscheuern; aufpolieren; auslöschen; ausradieren; ausrotten; ausrüsten; ebnen; egalisieren; entvölkern; erledigen; feilen; glattstreichen; glätten; herausputzen; polieren; schaben; scheuern; schleifen; schlichten; schmirgeln; vertilgen
avoir l'air de glänzen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen ausschauen; aussehen; scheinen; sich ergeben
briller aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; spiegeln; strahlen aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; hinausragen; hinausragenüber; leuchten; scheinen; sich hervortun; sich unterscheiden; sichauszeichnen; spiegeln; spielen; strahlen
briller faiblement schimmern
commencer à faire jour dämmern; flimmern; glimmen; schimmern dämmern; tagen
donner de lumière glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern
donner l'impression de glänzen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen
défroisser ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln ausbügeln; bügeln; glattbügeln; glätten
faire soleil glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern
illuminer glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern beleuchten; belichten; erleuchten; illuminieren; scheinen; strahlen
lisser ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln abplatten; ausgleichen; ebnen; egalisieren; mit Hochglanzfarbe streichen; nivellieren
luire dämmern; flimmern; glimmen; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern blinken; blitzen; erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; strahlen
niveler ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln abrechnen; abstumpfen; angleichen; assimilieren; ausgleichen; ebnen; egalisieren; gleichstellen; nivellieren; tilgen; verflachen; zahlen
paraître glänzen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen ans Licht kommen; ans licht kommen; ausschauen; aussehen; beleuchten; belichten; den Anschein haben; eintreten; entdeckt werden; erscheinen; heraufkommen; herauskommen; scheinen; sich ergeben; ähneln
poindre dämmern; flimmern; glimmen; schimmern
polir ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln abscheuern; abschleifen; aufpolieren; ausrüsten; ausschleifen; feilen; glattstreichen; glätten; herausputzen; polieren; raspeln; reiben; schaben; scheuern; schleifen; schlichten; schmirgeln; schärfen; wegschleifen; wetzen
rayonner glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern ausschwermen; ausstrahlen; blinken; blitzen; erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; sich ausspreiten; strahlen
rendre lisse ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln
resplendir flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; leuchten; scheinen; schimmern blinken; blitzen; erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; strahlen
scintiller aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; spiegeln; strahlen blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern; perlen; prickeln; schäumen
sembler glänzen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen ausschauen; aussehen; beleuchten; belichten; den Anschein haben; scheinen; sich ergeben; ähneln
égaliser ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln abplatten; abrechnen; abschneiden; angleichen; assimilieren; ausgleichen; ebnen; egalisieren; gleichstellen; nivellieren; tilgen; zahlen
étinceler aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; spiegeln; strahlen blinken; blitzen; erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; funkeln; funken; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; strahlen

Synoniemen voor "schimmern":


Wiktionary: schimmern

schimmern
verb
  1. (term, sens étymologique, désormais inusité) S’agiter, aller de-ci de-là, frétiller d’impatience.
Cross Translation:
FromToVia
• schimmern → chatoyer ↔ shimmer — to shine with a veiled light; to gleam faintly; to glisten; to glimmer







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0817 seconde
Page rendered in 1.0 seconds