Duits
Uitgebreide vertaling voor recht (Duits) in het Frans
recht:
-
recht (rechts; auf der rechten Seite)
-
recht (fair; ehrlich; ehrenwert; gerecht; anständig; aufrichtig; korrekt; redlich)
honnêtement; équitable; loyal; franchement; honnête; juste; de bonne foi; franc; sincère; fair-play; légitime; de jeu; avec justice; avec équité; avec raison-
honnêtement bijvoeglijk naamwoord
-
équitable bijvoeglijk naamwoord
-
loyal bijvoeglijk naamwoord
-
franchement bijvoeglijk naamwoord
-
honnête bijvoeglijk naamwoord
-
juste bijvoeglijk naamwoord
-
de bonne foi bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
sincère bijvoeglijk naamwoord
-
fair-play bijvoeglijk naamwoord
-
légitime bijvoeglijk naamwoord
-
de jeu bijvoeglijk naamwoord
-
avec justice bijvoeglijk naamwoord
-
avec équité bijvoeglijk naamwoord
-
avec raison bijvoeglijk naamwoord
-
-
recht (gerade)
-
recht (richtig)
Vertaal Matrix voor recht:
Synoniemen voor "recht":
Wiktionary: recht
recht
Cross Translation:
adjective
recht
-
nur attributiv, also mit einer Deklinationsendung; keine Steigerung: zu der Seite gehörig, auf der die meisten Menschen das Herz nicht haben
- recht → droit
adjective
-
Qui est droit, qui ne taire aucun détour.
-
Qui suivre rigoureusement la vérité, la convention.
- exact → exakt; akkurat; genau; sorgfältig; ordentlich; pünktlich; richtig; präzis; recht; zutreffend
-
Qui est conforme au droit, à la raison et à la justice.
-
véritable, effectif, vrai, sans fiction ni figure.
-
Qui est conforme à la vérité, à ce qui est réellement.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• recht | → vraiment | ↔ quite — in a fully justified sense; truly |
• recht | → droitier; droit | ↔ right-wing — of the more conservative or reactionary faction of a party, etc. |
recht vorm van rechen:
-
rechen (harken; zusammenharken)
-
rechen (zusammen rechen; harken)
-
rechen (harken)
ratisser; râteler-
ratisser werkwoord (ratisse, ratisses, ratissons, ratissez, ratissent, ratissais, ratissait, ratissions, ratissiez, ratissaient, ratissai, ratissas, ratissa, ratissâmes, ratissâtes, ratissèrent, ratisserai, ratisseras, ratissera, ratisserons, ratisserez, ratisseront)
-
râteler werkwoord (râtelle, râtelles, râtelons, râtelez, râtellent, râtelais, râtelait, râtelions, râteliez, râtelaient, râtelai, râtelas, râtela, râtelâmes, râtelâtes, râtelèrent, râtellerai, râtelleras, râtellera, râtellerons, râtellerez, râtelleront)
-
Conjugations for rechen:
Präsens
- reche
- rechst
- recht
- rechen
- recht
- rechen
Imperfekt
- rechte
- rechtest
- rechte
- rechten
- rechtet
- rechten
Perfekt
- habe gerecht
- hast gerecht
- hat gerecht
- haben gerecht
- habt gerecht
- haben gerecht
1. Konjunktiv [1]
- reche
- rechest
- reche
- rechen
- rechet
- rechen
2. Konjunktiv
- rechte
- rechtest
- rechte
- rechten
- rechtet
- rechten
Futur 1
- werde rechen
- wirst rechen
- wird rechen
- werden rechen
- werdet rechen
- werden rechen
1. Konjunktiv [2]
- würde rechen
- würdest rechen
- würde rechen
- würden rechen
- würdet rechen
- würden rechen
Diverses
- rech!
- recht!
- rechen Sie!
- gerecht
- rechend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor rechen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ramener de droite et de gauche | harken; rechen; zusammen rechen | |
ratisser | harken; rechen; zusammenharken | |
râteler | harken; rechen |