Overzicht
Duits naar Frans: Meer gegevens...
-
offen:
- ouvert; pas fermé; accessible; avenant; franc; abordable; s'un abord facile; tout droit; directement; sans détour; honnête; sincère; honnêtement; fidèle; franchement; sincèrement; de bonne foi; franche; intègre; droit; vide; vacant; désert; non occupé; carrément; à découvert; librement; ouvertement; à coeur ouvert; cru; sans fard; sans détours; crûment; sans angoisse; audacieux; aisé; assuré; aisément; décidé; audacieusement; sans crainte; avec assurance; avec aisance; inhabité; inoccupé; contemplatif; méditatif; réflexif; généreux; large; donnant; libéral; généreusement; libéralement; direct; avec franchise
-
Wiktionary:
- offen → ouvert, libre
- offen → franchement, ouvert, ouvertement, direct, simple
Duits
Uitgebreide vertaling voor offen (Duits) in het Frans
offen:
-
offen
-
offen (nicht dicht)
-
offen (zugänglich; aufgeschlossen; frei)
ouvert; accessible; avenant; franc; abordable; s'un abord facile-
ouvert bijvoeglijk naamwoord
-
accessible bijvoeglijk naamwoord
-
avenant bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
abordable bijvoeglijk naamwoord
-
s'un abord facile bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (frei; gerade)
franc; tout droit; directement; sans détour-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
tout droit bijvoeglijk naamwoord
-
directement bijvoeglijk naamwoord
-
sans détour bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (aufrichtig; offenherzig; ehrlich; pur; gerecht; fair; gerade; treuherzig; treugesinnt; fein; geradeheraus)
honnête; sincère; honnêtement; fidèle; franchement; sincèrement; de bonne foi; franc; franche; intègre; droit-
honnête bijvoeglijk naamwoord
-
sincère bijvoeglijk naamwoord
-
honnêtement bijvoeglijk naamwoord
-
fidèle bijvoeglijk naamwoord
-
franchement bijvoeglijk naamwoord
-
sincèrement bijvoeglijk naamwoord
-
de bonne foi bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
franche bijvoeglijk naamwoord
-
intègre bijvoeglijk naamwoord
-
droit bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (ledig; leer; unbesetzt; frei)
vide; vacant; désert; non occupé-
vide bijvoeglijk naamwoord
-
vacant bijvoeglijk naamwoord
-
désert bijvoeglijk naamwoord
-
non occupé bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (unverblümt; unverhohlen; geradeheraus; aufrichtig; freimütig; offenherzig; rundheraus)
franchement; sincèrement; carrément; franc; à découvert; franche; librement; ouvertement; à coeur ouvert-
franchement bijvoeglijk naamwoord
-
sincèrement bijvoeglijk naamwoord
-
carrément bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
à découvert bijvoeglijk naamwoord
-
franche bijvoeglijk naamwoord
-
librement bijvoeglijk naamwoord
-
ouvertement bijvoeglijk naamwoord
-
à coeur ouvert bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (öffentlich; rein; aufrichtig; fair; offenherzig; geradeheraus; herzlich; gerecht; fein; treu; geöffnet; pur; freigegeben; treuherzig; unverhohlen; unverblümt; unverfälscht; treugesinnt; unverblühmt)
cru; honnêtement; franchement; honnête; franche; sans fard; sans détours; carrément; franc; intègre; crûment-
cru bijvoeglijk naamwoord
-
honnêtement bijvoeglijk naamwoord
-
franchement bijvoeglijk naamwoord
-
honnête bijvoeglijk naamwoord
-
franche bijvoeglijk naamwoord
-
sans fard bijvoeglijk naamwoord
-
sans détours bijvoeglijk naamwoord
-
carrément bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
intègre bijvoeglijk naamwoord
-
crûment bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (freimütig; dreist; unverschämt; keck)
sans angoisse; franchement; audacieux; aisé; franc; assuré; aisément; décidé; audacieusement; sans crainte; avec assurance; avec aisance-
sans angoisse bijvoeglijk naamwoord
-
franchement bijvoeglijk naamwoord
-
audacieux bijvoeglijk naamwoord
-
aisé bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
assuré bijvoeglijk naamwoord
-
aisément bijvoeglijk naamwoord
-
décidé bijvoeglijk naamwoord
-
audacieusement bijvoeglijk naamwoord
-
sans crainte bijvoeglijk naamwoord
-
avec assurance bijvoeglijk naamwoord
-
avec aisance bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (unbewohnt; unbesetzt; ledig; leer; frei; wüst; untätig; freigegeben; unbebaut)
-
offen (kontemplativ; beschaulich; echt; ehrlich; direkt; aufrecht; aufrichtig; geradeheraus; rundheraus)
contemplatif; méditatif; réflexif-
contemplatif bijvoeglijk naamwoord
-
méditatif bijvoeglijk naamwoord
-
réflexif bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (freigebig; herzlich; großzügig; verschwenderisch; mild; freizügig; jovial; weitherzig)
généreux; large; donnant; libéral; généreusement; libéralement-
généreux bijvoeglijk naamwoord
-
large bijvoeglijk naamwoord
-
donnant bijvoeglijk naamwoord
-
libéral bijvoeglijk naamwoord
-
généreusement bijvoeglijk naamwoord
-
libéralement bijvoeglijk naamwoord
-
-
offen (ehrlich; aufrecht; schnurgerade; wahr; ernsthaft; direkt; fair; aufrichtig; geradeheraus; rundheraus; unverstellt)
direct; sans détours; droit; franchement; carrément; ouvertement; franc; tout droit; avec franchise-
direct bijvoeglijk naamwoord
-
sans détours bijvoeglijk naamwoord
-
droit bijvoeglijk naamwoord
-
franchement bijvoeglijk naamwoord
-
carrément bijvoeglijk naamwoord
-
ouvertement bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
tout droit bijvoeglijk naamwoord
-
avec franchise bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor offen:
Synoniemen voor "offen":
Wiktionary: offen
offen
Cross Translation:
adjective
offen
-
nicht geschlossen
- offen → ouvert
-
Avec franchise, sincèrement
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• offen | → ouvert | ↔ open — not closed |
• offen | → ouvert | ↔ open — prepared to conduct business |
• offen | → ouvert | ↔ open — receptive |
• offen | → ouvertement | ↔ openly — in an open manner, visibly, not covertly |
• offen | → direct; simple | ↔ straightforward — not deviating; honest; frank |