Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Vertaal maulen

Vertaal maulen van Duits naar Frans

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. maulen:

Duits

Uitgebreide vertaling voor maulen (Duits) in het Frans

maulen:

maulen werkwoord (maule, maulst, mault, maulte, maultet, gemault)

  1. maulen (schmollen; trotzen)
    bouder; faire la moue; faire la tête; faire la mine
    • bouder werkwoord (boude, boudes, boudons, boudez, )
    • faire la moue werkwoord
    • faire la tête werkwoord
    • faire la mine werkwoord
  2. maulen (grübeln; sichgrämen; trotzen; )
    bouder; faire la tête; broyer du noir; faire la moue; faire la mine
    • bouder werkwoord (boude, boudes, boudons, boudez, )
    • faire la tête werkwoord
    • broyer du noir werkwoord
    • faire la moue werkwoord
    • faire la mine werkwoord
  3. maulen (wütend sein; rasen; toben; )
    être en colère; être furieux; éclater; faire rage; bouder; fulminer; tempêter; vociférer
    • être en colère werkwoord
    • être furieux werkwoord
    • éclater werkwoord (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )
    • faire rage werkwoord
    • bouder werkwoord (boude, boudes, boudons, boudez, )
    • fulminer werkwoord (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, )
    • tempêter werkwoord (tempête, tempêtes, tempêtons, tempêtez, )
    • vociférer werkwoord (vocifère, vocifères, vociférons, vociférez, )

Conjugations for maulen:

Präsens
  1. maule
  2. maulst
  3. mault
  4. maulen
  5. mault
  6. maulen
Imperfekt
  1. maulte
  2. maultest
  3. maulte
  4. maulten
  5. maultet
  6. maulten
Perfekt
  1. habe gemault
  2. hast gemault
  3. hat gemault
  4. haben gemault
  5. habt gemault
  6. haben gemault
1. Konjunktiv [1]
  1. maule
  2. maulest
  3. maule
  4. maulen
  5. maulet
  6. maulen
2. Konjunktiv
  1. maulte
  2. maultest
  3. maulte
  4. maulten
  5. maultet
  6. maulten
Futur 1
  1. werde maulen
  2. wirst maulen
  3. wird maulen
  4. werden maulen
  5. werdet maulen
  6. werden maulen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde maulen
  2. würdest maulen
  3. würde maulen
  4. würden maulen
  5. würdet maulen
  6. würden maulen
Diverses
  1. maul!
  2. mault!
  3. maulen Sie!
  5. gemault
  6. maulend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor maulen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bouder brüllen; greinen; grübeln; maulen; rasen; schmollen; sichgrämen; sichsorgen; toben; tosen; trotzen; wüten; wütend sein bocken; bockig sein; sich aufbäumen
broyer du noir greinen; grübeln; maulen; schmollen; sichgrämen; sichsorgen; trotzen
faire la mine greinen; grübeln; maulen; schmollen; sichgrämen; sichsorgen; trotzen
faire la moue greinen; grübeln; maulen; schmollen; sichgrämen; sichsorgen; trotzen
faire la tête greinen; grübeln; maulen; schmollen; sichgrämen; sichsorgen; trotzen bocken; bockig sein; sich aufbäumen
faire rage brüllen; maulen; rasen; schmollen; toben; tosen; wüten; wütend sein ausfahren; ausschimpfen; bellen; beschimpfen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; ferkeln; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; keifen; kläffen; meckern; poltern; rasen; sauen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
fulminer brüllen; maulen; rasen; schmollen; toben; tosen; wüten; wütend sein anschnauzen; anschreien; ausfahren; ausschimpfen; bellen; beschimpfen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; ferkeln; fluchen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; keifen; kläffen; meckern; plärren; poltern; rasen; sauen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
tempêter brüllen; maulen; rasen; schmollen; toben; tosen; wüten; wütend sein ausfahren; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; fluchen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; keifen; kläffen; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; singen; skandieren; stürmen; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
vociférer brüllen; maulen; rasen; schmollen; toben; tosen; wüten; wütend sein ausfahren; ausschimpfen; bellen; beschimpfen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; fluchen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; keifen; kläffen; meckern; poltern; rasen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
éclater brüllen; maulen; rasen; schmollen; toben; tosen; wüten; wütend sein abspringen; aufbersten; aufbrechen; auflösen; aufspringen; auseinanderplatzen; ballern; bersten; bumsen; donnern; explodieren; herausbrechen; hervorbrechen; hineinfallen; hinfallen; knallen; krachen; losbrechen; platzen; plumpsen; plätschern; schmettern; springen; waten; zerspringen; zerspringen in kleine Stückchen; zusammenbrechen
être en colère brüllen; maulen; rasen; schmollen; toben; tosen; wüten; wütend sein
être furieux brüllen; maulen; rasen; schmollen; toben; tosen; wüten; wütend sein

Synoniemen voor "maulen":


Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0648 seconde
Page rendered in 1.0 seconds