Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Vertaal laufen

Vertaal laufen van Duits naar Frans

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. laufen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor laufen (Duits) in het Frans

laufen:

laufen werkwoord (laufe, läufst, läuft, lief, lieft, gelaufen)

  1. laufen (sich fortbewegen; gehen; wandern; )
    avancer; se mouvoir
    • avancer werkwoord (avance, avances, avançons, avancez, )
    • se mouvoir werkwoord
  2. laufen (schnelllaufen; rennen; spurten; )
    courir; faire de la course; sprinter; se ruer; se précipiter; filer; galoper
    • courir werkwoord (cours, court, courons, courez, )
    • faire de la course werkwoord
    • sprinter werkwoord (sprinte, sprintes, sprintons, sprintez, )
    • se ruer werkwoord
    • se précipiter werkwoord
    • filer werkwoord (file, files, filons, filez, )
    • galoper werkwoord (galope, galopes, galopons, galopez, )
  3. laufen (herauströpfeln; tropfen; triefen; )
    goutter; suinter; transpirer; dégoutter; dégouliner; ruisseler; s'égoutter
    • goutter werkwoord (goutte, gouttes, gouttons, gouttez, )
    • suinter werkwoord (suinte, suintes, suintons, suintez, )
    • transpirer werkwoord (transpire, transpires, transpirons, transpirez, )
    • dégoutter werkwoord (dégoutte, dégouttes, dégouttons, dégouttez, )
    • dégouliner werkwoord (dégouline, dégoulines, dégoulinons, dégoulinez, )
    • ruisseler werkwoord (ruisselle, ruisselles, ruisselons, ruisselez, )
    • s'égoutter werkwoord
  4. laufen (tropfen; triefen; lecken; )
    couler; dégoutter; ruisseler; suinter; dégouliner; goutter; s'égoutter
    • couler werkwoord (coule, coules, coulons, coulez, )
    • dégoutter werkwoord (dégoutte, dégouttes, dégouttons, dégouttez, )
    • ruisseler werkwoord (ruisselle, ruisselles, ruisselons, ruisselez, )
    • suinter werkwoord (suinte, suintes, suintons, suintez, )
    • dégouliner werkwoord (dégouline, dégoulines, dégoulinons, dégoulinez, )
    • goutter werkwoord (goutte, gouttes, gouttons, gouttez, )
    • s'égoutter werkwoord
  5. laufen (rennen; eilen; jagen; hasten)
    courir; se rendre en hâte; filer; accourir; se précipiter; galoper; s'élancer; se rendre en toute hâte
    • courir werkwoord (cours, court, courons, courez, )
    • se rendre en hâte werkwoord
    • filer werkwoord (file, files, filons, filez, )
    • accourir werkwoord (accours, accourt, accourons, accourez, )
    • se précipiter werkwoord
    • galoper werkwoord (galope, galopes, galopons, galopez, )
    • s'élancer werkwoord
  6. laufen (eilen; jagen; tragen; )
    se dépêcher; se presser; se précipiter
  7. laufen (sickern; tropfen; triefen; abtropfen; tröpfeln)
    suinter; dégoutter; ruisseler; dégouliner
    • suinter werkwoord (suinte, suintes, suintons, suintez, )
    • dégoutter werkwoord (dégoutte, dégouttes, dégouttons, dégouttez, )
    • ruisseler werkwoord (ruisselle, ruisselles, ruisselons, ruisselez, )
    • dégouliner werkwoord (dégouline, dégoulines, dégoulinons, dégoulinez, )

Conjugations for laufen:

Präsens
  1. laufe
  2. läufst
  3. läuft
  4. laufen
  5. lauft
  6. laufen
Imperfekt
  1. lief
  2. liefst
  3. lief
  4. liefen
  5. lieft
  6. liefen
Perfekt
  1. habe gelaufen
  2. hast gelaufen
  3. hat gelaufen
  4. haben gelaufen
  5. habt gelaufen
  6. haben gelaufen
1. Konjunktiv [1]
  1. laufe
  2. laufest
  3. laufe
  4. laufen
  5. laufet
  6. laufen
2. Konjunktiv
  1. lief
  2. liefst
  3. lief
  4. liefen
  5. lieft
  6. liefen
Futur 1
  1. werde laufen
  2. wirst laufen
  3. wird laufen
  4. werden laufen
  5. werdet laufen
  6. werden laufen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde laufen
  2. würdest laufen
  3. würde laufen
  4. würden laufen
  5. würdet laufen
  6. würden laufen
Diverses
  1. lauf!
  2. lauft!
  3. laufen Sie!
  5. gelaufen
  6. laufend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor laufen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avancer Aufrücken; Vorgehen
couler Abfließen; Ablaufen; Wegfließen; Wegströmen
sprinter Jogger; Läufer; Schnelläufer; Sprinter
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accourir eilen; hasten; jagen; laufen; rennen anstürmen; eilen; hasten; hetzen; wetzen
avancer bummeln; gehen; im Schritt gehen; laufen; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern Fortschritte machen; Geld einbringen; Gespräch anknöpfen; Zur Sprache bringen; anführen; annehmen; anschneiden; antreiben; aufmarschieren; aufrücken; aufstellen; aufwerfen; ausdrücken; auslegen; ausrücken; befördert werden; behaupten; besser werden; demonstrieren; drängen; durchgehen; durchlaufen; durchmachen; einbringen; eineKundgebungabhalten; eineKundgebunghalten; einen Vorschlag machen; entgegenbringen; entgegenhalten; entgegnen; erfolgen; feststellen; fortbewegen; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; forttreiben; fortziehen; früher ausführen als geplant; in Worte fassen; konstatieren; kontinuieren; mitteilen; nachsetzen; postulieren; prätendieren; sich aus drücken; suggerieren; verbessern; verfolgen; verfrühen; vor sich her schieben; vor sich hertreiben; vorbringen; vorschieben; vorschlagen; vorstrecken; vorverlegen; vorwärts treten; vorwärtskommen; vorwärtsstreben; vorwärtstreiben; vorziehen; weitergehen; weiterkommen; weiterlaufen; zur Rede bringen
couler abtropfen; auslecken; durchfallen; durchsickern; herauströpfeln; laufen; lecken; sickern; triefen; tropfen; tröpfeln abfließen lassen; abrutschen; aus Zink; auslaufen lassen; durchfallen; durchrasseln; einbrechen; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; fliehen; fließen; flüchten; fortfließen; galvanisieren; glitschen; herabsacken; herunterrutschen; in Strömen nierderstürzen; sausen; schrumpfen; segeln; senken; setzen; sichsenken; sickern; sinken; strömen; triefen; umkommen; untergehen; versenken; versickern; versinken; verzinken; wegfließen; zinken; zurückgehen
courir eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen aufjagen; auftreiben; eilen; ein Rennen fahren; einRennenfahren; erbeuten; ernähren; füttern; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; rasen; rennen; schnell laufen; speisen; verpflegen; wetzen
dégouliner abtropfen; auslecken; durchfallen; durchsickern; herauströpfeln; laufen; lecken; sickern; triefen; tropfen; tröpfeln
dégoutter abtropfen; auslecken; durchfallen; durchsickern; herauströpfeln; laufen; lecken; sickern; triefen; tropfen; tröpfeln
faire de la course eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen ein Rennen fahren; galoppieren; rennen
filer eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen Laufmaschen bekommen; ausbrechen; ausreißen; ausrücken; aussteigen; davoneilen; davonlaufen; desertieren; durchbrennen; durchgehen; eilen; entfahren; entfallen; entfliehen; entkommen; entrinnen; entschlüpfen; entweichen; entwischen; fliehen; flüchten; fortlaufen; fortrennen; galoppieren; hasten; hetzen; rennen; schattieren; schnell laufen; sehr früh abhouwen; surren; von zu Hause ausreißen; weglaufen; wegrennen; wetzen
galoper eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen eilen; galoppieren; hasten; hetzen; rennen; schnell laufen; wetzen
goutter abtropfen; auslecken; durchfallen; durchsickern; herauströpfeln; laufen; lecken; sickern; triefen; tropfen; tröpfeln
ruisseler abtropfen; auslecken; durchfallen; durchsickern; herauströpfeln; laufen; lecken; sickern; triefen; tropfen; tröpfeln fließen; fortfließen; in Strömen nierderstürzen; strömen; triefen; wegfließen; wellenförmig
s'égoutter abtropfen; auslecken; durchfallen; durchsickern; herauströpfeln; laufen; lecken; sickern; triefen; tropfen; tröpfeln absickern; durchsickern; sickern
s'élancer eilen; hasten; jagen; laufen; rennen abspringen; anfallen; angreifen; anstürmen; belagern; bestürmen; eilen; hasten; hetzen; wetzen
se dépêcher eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen antreten; aufjagen; auftreiben; beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; rasen; sich beeilen; sputen; wetzen; zutreten
se mouvoir bummeln; gehen; im Schritt gehen; laufen; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern bewegen; rühren
se presser eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen aufjagen; auftreiben; beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; rasen; sich beeilen; sputen; stauen; wetzen
se précipiter eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; tragen; wettlaufen; wetzen anfallen; angreifen; anstürmen; beeilen; belagern; bestürmen; eilen; einfliegen; einstürmen; hasten; herabstürzen; hereinbrechen; hereinfliegen; hetzen; hineinfliegen; jagen; sich beeilen; sputen; stürmen; wetzen
se rendre en hâte eilen; hasten; jagen; laufen; rennen eilen; hasten; hetzen; wetzen
se rendre en toute hâte eilen; hasten; jagen; laufen; rennen eilen; hasten; hetzen; wetzen
se ruer eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen anfallen; angreifen; anstürmen; belagern; bestürmen
sprinter eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen galoppieren; hetzen; rasen; rennen; spurten
suinter abtropfen; auslecken; durchfallen; durchsickern; herauströpfeln; laufen; lecken; sickern; triefen; tropfen; tröpfeln
transpirer abtropfen; auslecken; durchsickern; herauströpfeln; laufen; sickern; triefen; tropfen; tröpfeln ausschwitzen; dampfen; dunsten; durchsickern; filtern; filtrieren; qualmen; rauchen; schwitzen; sieben; transpirieren

Synoniemen voor "laufen":


Wiktionary: laufen

laufen
  1. laufen lassen, (umgangssprachlich) für freigeben
  2. von technischen Einrichtungen und: funktionstüchtig sein oder angeschaltet sein
  3. von Flüssigkeiten: sich fortbewegen
  4. von Menschen: (zu Fuß) gehen
  5. von Lebewesen allgemein: sich schnell auf den Beinen (selten: anderen Gliedmaßen) fortbewegen
laufen
verb
  1. Laisser échapper un liquide.
  2. Se déplacer rapidement, avec impétuosité, par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, n'ayant pendant un court instant aucun appui au sol.
  3. (familier, fr) combiner, arranger, manigancer, concevoir.
  4. Se déplacer par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, en ayant toujours un appui au sol.
Cross Translation:
FromToVia
• laufen → courir ↔ hollen — (ergatief) zeer snel lopen (gericht)
• laufen → courir ↔ run — to move quickly on two feet
• laufen → marcher; se promener ↔ walk — move on the feet
• laufen → marcher; faire; à pied ↔ walk — to travel a distance by walking

Verwante vertalingen van laufen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0587 seconde
Page rendered in 1.0 seconds