Duits
Uitgebreide vertaling voor gewiegt (Duits) in het Frans
gewiegt:
-
gewiegt (intelligent; klug; nett; gewichst; witzig; clever; pfiffig; schlau; geschickt; gescheit; schlagfertig; geübt; flott; aufgeweckt; spitzfindig; gerissen; hinterlistig; behende; scharfsinnig; ausgeschlafen; gewandt; flink; listig; ausgekocht)
intelligent; malin; brillant; futé; adroit; judicieux; rusé; sagacieux; habile; débrouillard; agile; perspicace; astucieux; ingénieux; roublard-
intelligent bijvoeglijk naamwoord
-
malin bijvoeglijk naamwoord
-
brillant bijvoeglijk naamwoord
-
futé bijvoeglijk naamwoord
-
adroit bijvoeglijk naamwoord
-
judicieux bijvoeglijk naamwoord
-
rusé bijvoeglijk naamwoord
-
sagacieux bijvoeglijk naamwoord
-
habile bijvoeglijk naamwoord
-
débrouillard bijvoeglijk naamwoord
-
agile bijvoeglijk naamwoord
-
perspicace bijvoeglijk naamwoord
-
astucieux bijvoeglijk naamwoord
-
ingénieux bijvoeglijk naamwoord
-
roublard bijvoeglijk naamwoord
-
-
gewiegt (gerissen; pfiffig; durchtrieben; verschlagen; schlau; verschmitzt; listig; gewichst; ausgekocht)
futé; malin; rusé; calculateur; avec ruse; avec astuce; fin; astucieux; aiguisé; sournoisement; calculé; astucieusement; roublard-
futé bijvoeglijk naamwoord
-
malin bijvoeglijk naamwoord
-
rusé bijvoeglijk naamwoord
-
calculateur bijvoeglijk naamwoord
-
avec ruse bijvoeglijk naamwoord
-
avec astuce bijvoeglijk naamwoord
-
fin bijvoeglijk naamwoord
-
astucieux bijvoeglijk naamwoord
-
aiguisé bijvoeglijk naamwoord
-
sournoisement bijvoeglijk naamwoord
-
calculé bijvoeglijk naamwoord
-
astucieusement bijvoeglijk naamwoord
-
roublard bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor gewiegt:
wiegen:
-
wiegen (winken; schwenken)
saluer de la main; faire signe à; faire signe de la main-
saluer de la main werkwoord
-
faire signe à werkwoord
-
faire signe de la main werkwoord
-
-
wiegen (schaukeln; fließen; wallen; schlingen; winken; schleudern; wogen; pendeln; dünen; schlingern; schwingen; schwenken; herumfliegen; schwanken; wackeln; baumeln; flattern; schmettern; wippen; schlittern; schlenkern; watscheln; schlackern; tänzeln; sichwellen)
secouer; osciller; balancer; chanceler; tituber; se balancer; être bercé; vaciller; être houleux-
secouer werkwoord (secoue, secoues, secouons, secouez, secouent, secouais, secouait, secouions, secouiez, secouaient, secouai, secouas, secoua, secouâmes, secouâtes, secouèrent, secouerai, secoueras, secouera, secouerons, secouerez, secoueront)
-
osciller werkwoord (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, oscillent, oscillais, oscillait, oscillions, oscilliez, oscillaient, oscillai, oscillas, oscilla, oscillâmes, oscillâtes, oscillèrent, oscillerai, oscilleras, oscillera, oscillerons, oscillerez, oscilleront)
-
balancer werkwoord (balance, balances, balançons, balancez, balancent, balançais, balançait, balancions, balanciez, balançaient, balançai, balanças, balança, balançâmes, balançâtes, balancèrent, balancerai, balanceras, balancera, balancerons, balancerez, balanceront)
-
chanceler werkwoord (chancelle, chancelles, chancelons, chancelez, chancellent, chancelais, chancelait, chancelions, chanceliez, chancelaient, chancelai, chancelas, chancela, chancelâmes, chancelâtes, chancelèrent, chancellerai, chancelleras, chancellera, chancellerons, chancellerez, chancelleront)
-
tituber werkwoord (titube, titubes, titubons, titubez, titubent, titubais, titubait, titubions, titubiez, titubaient, titubai, titubas, tituba, titubâmes, titubâtes, titubèrent, tituberai, tituberas, titubera, tituberons, tituberez, tituberont)
-
se balancer werkwoord
-
être bercé werkwoord
-
vaciller werkwoord (vacille, vacilles, vacillons, vacillez, vacillent, vacillais, vacillait, vacillions, vacilliez, vacillaient, vacillai, vacillas, vacilla, vacillâmes, vacillâtes, vacillèrent, vacillerai, vacilleras, vacillera, vacillerons, vacillerez, vacilleront)
-
être houleux werkwoord
-
-
wiegen (schaukeln; schwanken)
secouer; balancer; être bercé; bercer; se balancer; être houleux; vaciller; chanceler; osciller; tituber-
secouer werkwoord (secoue, secoues, secouons, secouez, secouent, secouais, secouait, secouions, secouiez, secouaient, secouai, secouas, secoua, secouâmes, secouâtes, secouèrent, secouerai, secoueras, secouera, secouerons, secouerez, secoueront)
-
balancer werkwoord (balance, balances, balançons, balancez, balancent, balançais, balançait, balancions, balanciez, balançaient, balançai, balanças, balança, balançâmes, balançâtes, balancèrent, balancerai, balanceras, balancera, balancerons, balancerez, balanceront)
-
être bercé werkwoord
-
bercer werkwoord (berce, berces, berçons, bercez, bercent, berçais, berçait, bercions, berciez, berçaient, berçai, berças, berça, berçâmes, berçâtes, bercèrent, bercerai, berceras, bercera, bercerons, bercerez, berceront)
-
se balancer werkwoord
-
être houleux werkwoord
-
vaciller werkwoord (vacille, vacilles, vacillons, vacillez, vacillent, vacillais, vacillait, vacillions, vacilliez, vacillaient, vacillai, vacillas, vacilla, vacillâmes, vacillâtes, vacillèrent, vacillerai, vacilleras, vacillera, vacillerons, vacillerez, vacilleront)
-
chanceler werkwoord (chancelle, chancelles, chancelons, chancelez, chancellent, chancelais, chancelait, chancelions, chanceliez, chancelaient, chancelai, chancelas, chancela, chancelâmes, chancelâtes, chancelèrent, chancellerai, chancelleras, chancellera, chancellerons, chancellerez, chancelleront)
-
osciller werkwoord (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, oscillent, oscillais, oscillait, oscillions, oscilliez, oscillaient, oscillai, oscillas, oscilla, oscillâmes, oscillâtes, oscillèrent, oscillerai, oscilleras, oscillera, oscillerons, oscillerez, oscilleront)
-
tituber werkwoord (titube, titubes, titubons, titubez, titubent, titubais, titubait, titubions, titubiez, titubaient, titubai, titubas, tituba, titubâmes, titubâtes, titubèrent, tituberai, tituberas, titubera, tituberons, tituberez, tituberont)
-
-
wiegen (schaukeln)
bercer; osciller; balancer; vaciller; chanceler-
bercer werkwoord (berce, berces, berçons, bercez, bercent, berçais, berçait, bercions, berciez, berçaient, berçai, berças, berça, berçâmes, berçâtes, bercèrent, bercerai, berceras, bercera, bercerons, bercerez, berceront)
-
osciller werkwoord (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, oscillent, oscillais, oscillait, oscillions, oscilliez, oscillaient, oscillai, oscillas, oscilla, oscillâmes, oscillâtes, oscillèrent, oscillerai, oscilleras, oscillera, oscillerons, oscillerez, oscilleront)
-
balancer werkwoord (balance, balances, balançons, balancez, balancent, balançais, balançait, balancions, balanciez, balançaient, balançai, balanças, balança, balançâmes, balançâtes, balancèrent, balancerai, balanceras, balancera, balancerons, balancerez, balanceront)
-
vaciller werkwoord (vacille, vacilles, vacillons, vacillez, vacillent, vacillais, vacillait, vacillions, vacilliez, vacillaient, vacillai, vacillas, vacilla, vacillâmes, vacillâtes, vacillèrent, vacillerai, vacilleras, vacillera, vacillerons, vacillerez, vacilleront)
-
chanceler werkwoord (chancelle, chancelles, chancelons, chancelez, chancellent, chancelais, chancelait, chancelions, chanceliez, chancelaient, chancelai, chancelas, chancela, chancelâmes, chancelâtes, chancelèrent, chancellerai, chancelleras, chancellera, chancellerons, chancellerez, chancelleront)
-
-
wiegen
Conjugations for wiegen:
Präsens
- wiege
- wiegst
- wiegt
- wiegen
- wiegt
- wiegen
Imperfekt
- wiegte
- wiegtest
- wiegte
- wiegten
- wiegtet
- wiegten
Perfekt
- habe gewiegt
- hast gewiegt
- hat gewiegt
- haben gewiegt
- habt gewiegt
- haben gewiegt
1. Konjunktiv [1]
- wiege
- wiegest
- wiege
- wiegen
- wieget
- wiegen
2. Konjunktiv
- wiegte
- wiegtest
- wiegte
- wiegten
- wiegtet
- wiegten
Futur 1
- werde wiegen
- wirst wiegen
- wird wiegen
- werden wiegen
- werdet wiegen
- werden wiegen
1. Konjunktiv [2]
- würde wiegen
- würdest wiegen
- würde wiegen
- würden wiegen
- würdet wiegen
- würden wiegen
Diverses
- wieg!
- wiegt!
- wiegen Sie!
- gewiegt
- wiegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor wiegen:
Synoniemen voor "wiegen":
Wiktionary: wiegen
wiegen
wiegen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wiegen | → bercer | ↔ cradle — to rock (a baby to sleep) |
• wiegen | → remuer; bercer | ↔ rock — move gently back and forth |
• wiegen | → peser | ↔ weigh — to determine the weight of an object |
• wiegen | → peser | ↔ weigh — to have a certain weight |
• wiegen | → peser | ↔ wegen — het gewicht/de massa bepalen |
• wiegen | → peser | ↔ wegen — een bepaald gewicht/massa als eigenschap hebben |
• wiegen | → bercer | ↔ wiegen — zachtjes heen en weer bewegen, gewoonlijk om een zuigeling in slaap te brengen |