Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Vertaal geordnet

Vertaal geordnet van Duits naar Frans

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. geordnet:
  2. ordnen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor geordnet (Duits) in het Frans

geordnet:

geordnet bijvoeglijk naamwoord

  1. geordnet (geplant)
    prévu
    • prévu bijvoeglijk naamwoord
  2. geordnet (regelmäßig; gleichmäßig)
    rangé; en ordre; ordonné; classé
  3. geordnet (gleichmäßig)
    classé
  4. geordnet (systematisch; planmäßig; ordentlich; methodisch)
    systématique
  5. geordnet (sauber; aufgeräumt; reinlich; )
    propre; net; décent; ordonné
  6. geordnet (wohlgeordnet; ordentlich)
    en ordre

Vertaal Matrix voor geordnet:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
systématique Systematik
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
net aufgeräumt; geordnet; gepflegt; hygienisch; ordentlich; rein; reinlich; sauber; sauber und rein anschaulich; bissig; blank; deutlich; eindeutig; einleuchtend; entschieden; erkennbar; fleckenlos; geradlinig; gesäubert; glockenrein; herb; kerzengerade; klar; netto; nicht verschnitten; offensichtlich; pur; rein; sauber; scharf; schnurgerade; sicher; sichtbar; sonnenklar; spitzig; säuberlich; unverfälscht; unverkennbar; unverschnitten; vernehmbar; vernehmlich; verständlich; übersichtlich
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
classé geordnet; gleichmäßig; regelmäßig
décent aufgeräumt; geordnet; gepflegt; hygienisch; ordentlich; rein; reinlich; sauber; sauber und rein achtenswert; adäquat; angemessen; ansehnlich; anständig; artig; brav; dezent; ehrbar; ehrenwert; entsprechend; galant; gebildet; geeignet; gemessen; gepflegt; geziemend; höflich; korrekt; ordentlich; passend; respektabel; sauber; schicklich; sittsam; tugendhaft; wie sich's gehört; wohlanständig; wohlerzogen; zivilisiert; züchtig
en ordre geordnet; gleichmäßig; ordentlich; regelmäßig; wohlgeordnet in Ordnung
ordonné aufgeräumt; geordnet; gepflegt; gleichmäßig; hygienisch; ordentlich; regelmäßig; rein; reinlich; sauber; sauber und rein angefordert; angeschrieben; aufgeräumt; geordent; säuberlich
propre aufgeräumt; geordnet; gepflegt; hygienisch; ordentlich; rein; reinlich; sauber; sauber und rein anständig; aufgeräumt; bezeichnend; blitzblank; blütenweiß; charakterisierend; charakteristisch; eigen; eigenartig; eigentümlich; einheimisch; einwandfrei; fehlerfrei; fleckenlos; frisch; gebildet; gesäubert; hygienisch; höflich; jungfraulich; keimfrei; kennzeichnend; keusch; makellos; ordentlich; pur; rein; reinlich; sauber; sauber und rein; schneeweiß; sittsam; spezifisch; säuberlich; treffend; typisch; unbefleckt; unberührt; unschuldig; wohlanständig; wohlerzogen; zivilisiert; züchtig
prévu geordnet; geplant beabsichtigt; bezweckt; geplant; vorgenommen
rangé geordnet; gleichmäßig; regelmäßig aufgeräumt; geordent; säuberlich
systématique geordnet; methodisch; ordentlich; planmäßig; systematisch gleichmäßig; in einem festen Rythmus; regelmäßig

Synoniemen voor "geordnet":


ordnen:

ordnen werkwoord (ordne, ordnest, ordnet, ordnete, ordnetet, geordnet)

  1. ordnen (gliedern)
    trier; classer; arranger; sélectionner; repartir; séparer; passer les vitesses; enchaîner; coupler
    • trier werkwoord (trie, tries, trions, triez, )
    • classer werkwoord (classe, classes, classons, classez, )
    • arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • sélectionner werkwoord (sélectionne, sélectionnes, sélectionnons, sélectionnez, )
    • repartir werkwoord (repars, repart, repartons, repartez, )
    • séparer werkwoord (sépare, sépares, séparons, séparez, )
    • enchaîner werkwoord (enchaîne, enchaînes, enchaînons, enchaînez, )
    • coupler werkwoord (couple, couples, couplons, couplez, )
  2. ordnen (einteilen; gruppieren; klassifizieren; sortieren)
    grouper; ficher; classer; classifier; arranger; catégoriser; repartir; systématiser
    • grouper werkwoord (groupe, groupes, groupons, groupez, )
    • ficher werkwoord (fiche, fiches, fichons, fichez, )
    • classer werkwoord (classe, classes, classons, classez, )
    • classifier werkwoord (classifie, classifies, classifions, classifiez, )
    • arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • catégoriser werkwoord (catégorise, catégorises, catégorisons, catégorisez, )
    • repartir werkwoord (repars, repart, repartons, repartez, )
    • systématiser werkwoord (systématise, systématises, systématisons, systématisez, )
  3. ordnen (einordnen; einteilen; inOrdnungbringen)
    ranger; sérier; arranger; agencer; classifier; classer
    • ranger werkwoord (range, ranges, rangeons, rangez, )
    • sérier werkwoord
    • arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • agencer werkwoord (agence, agences, agençons, agencez, )
    • classifier werkwoord (classifie, classifies, classifions, classifiez, )
    • classer werkwoord (classe, classes, classons, classez, )
  4. ordnen (regeln; organisieren; regulieren; steuern)
    arranger; convenir; organiser
    • arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • convenir werkwoord (conviens, convient, convenons, convenez, )
    • organiser werkwoord (organise, organises, organisons, organisez, )
  5. ordnen
    ranger; se blottir contre; coucher délicatement; arranger; s'étendre; s'allonger; mettre en ordre; poser en douceur
    • ranger werkwoord (range, ranges, rangeons, rangez, )
    • se blottir contre werkwoord
    • arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • s'étendre werkwoord
    • s'allonger werkwoord
    • mettre en ordre werkwoord
    • poser en douceur werkwoord
  6. ordnen (strukturieren)
    structurer
    • structurer werkwoord (structure, structures, structurons, structurez, )

Conjugations for ordnen:

Präsens
  1. ordne
  2. ordnest
  3. ordnet
  4. ordnen
  5. ordnt
  6. ordnen
Imperfekt
  1. ordnete
  2. ordnetest
  3. ordnete
  4. ordneten
  5. ordnetet
  6. ordneten
Perfekt
  1. habe geordnet
  2. hast geordnet
  3. hat geordnet
  4. haben geordnet
  5. habt geordnet
  6. haben geordnet
1. Konjunktiv [1]
  1. ordne
  2. ordnest
  3. ordne
  4. ordnen
  5. ordnet
  6. ordnen
2. Konjunktiv
  1. ordnete
  2. ordnetest
  3. ordnete
  4. ordneten
  5. ordnetet
  6. ordneten
Futur 1
  1. werde ordnen
  2. wirst ordnen
  3. wird ordnen
  4. werden ordnen
  5. werdet ordnen
  6. werden ordnen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ordnen
  2. würdest ordnen
  3. würde ordnen
  4. würden ordnen
  5. würdet ordnen
  6. würden ordnen
Diverses
  1. ordn!
  2. ordnt!
  3. ordnen Sie!
  5. geordnet
  6. ordnend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor ordnen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
organiser Anrichten; Verursachen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agencer einordnen; einteilen; inOrdnungbringen; ordnen
arranger einordnen; einteilen; gliedern; gruppieren; inOrdnungbringen; klassifizieren; ordnen; organisieren; regeln; regulieren; sortieren; steuern Freiden schließen; Maßregeln treffen; anordnen; arrangieren; aufbauen; aufmotzen; aufpolieren; aufstellen; ausbessern; ausrichten; ausstreichen; bauen; beilegen; deichseln; ebnen; egalisieren; einrichten; einseifen; einsetzen; erbauen; erfrischen; erneuern; errichten; fertigbringen; fertigkriegen; festlegen; führen; gestalten; glätten; gutmachen; herrichten; hinbiegen; hindeichseln; hinkriegen; in Ordnung bringen; innovieren; installieren; instandsetzen; koordinieren; leiten; lenken; neugestalten; organisieren; regeln; renovieren; reparieren; restaurieren; schaffen; veranstalten; verbessern; wiederherstellen; zustandebringen
catégoriser einteilen; gruppieren; klassifizieren; ordnen; sortieren einteilen; kategorisieren; klassifizieren; sortieren
classer einordnen; einteilen; gliedern; gruppieren; inOrdnungbringen; klassifizieren; ordnen; sortieren das Verfahren einstellen; einteilen; klassifizieren; rubrizieren; seponieren; sortieren; zu den Akten legen
classifier einordnen; einteilen; gruppieren; inOrdnungbringen; klassifizieren; ordnen; sortieren einteilen; klassifizieren; sortieren
convenir ordnen; organisieren; regeln; regulieren; steuern abmachen; anprobieren; ausmachen; gebräuchlich sein; gefallen; gehören; gelegen kommen; geschikt sein; geziemen; gleichen; gleichkommen; hingehören; konvenieren; passen; rundkommen; schicken; schmecken; stimmen; taugen; vereinbaren; zugehören; zusammenstimmen; übereinstimmen mit
coucher délicatement ordnen
coupler gliedern; ordnen
enchaîner gliedern; ordnen aneinanderkuppeln; aneinanderreihen; anketten; erfassen; ergreifen; fassen; faszinieren; fesseln; festnehmen; geiseln; greifen; in Ketten legen; intrigieren; ketten; verbinden; verhaften; verketten; zusammenfügen
ficher einteilen; gruppieren; klassifizieren; ordnen; sortieren ausfädeln; aushecken; herunterwerfen; hinauswerfen; klassifizieren; sortieren; treiben
grouper einteilen; gruppieren; klassifizieren; ordnen; sortieren aneinanderreihen; bündeln; gruppieren; häufen; klassifizieren; kombinieren; koppeln; kuppeln; sammeln; sortieren; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; versammeln; zusammenfügen; zusammenlegen; zusammensuchen; zusammentragen
mettre en ordre ordnen herrichten
organiser ordnen; organisieren; regeln; regulieren; steuern Haus einrichten; anordnen; aufbauen; aufstellen; ausdenken; ausklügeln; ausrichten; austüfteln; bauen; deichseln; einrichten; erbauen; errichten; führen; herrichten; koordinieren; leiten; lenken; organisieren; planen; regeln; sich ausdenken; veranstalten
passer les vitesses gliedern; ordnen einen anderen Gang einlegen; schalten
poser en douceur ordnen
ranger einordnen; einteilen; inOrdnungbringen; ordnen abdecken; ablagern; ablegen; abräumen; abschießen; abstellen; archivieren; aufbewahren; aufheben; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; bergen; betten; bewahren; deponieren; einstallen; einstellen; fortsetzen; hinlegen; in den Stall bringen; lagern; legen; niederlegen; parken; scharen; speichern; stauen; unterbringen; unterstellen; versammeln; weglegen; wegräumen; zurücklegen; zusammenraffen; zusammenrücken; zusammenscharren
repartir einteilen; gliedern; gruppieren; klassifizieren; ordnen; sortieren klassifizieren; sortieren
s'allonger ordnen hinlegen
s'étendre ordnen anschwellen; ansteigen; aufstocken; ausbreiten; ausdehnen; ausführlich berichten; ausstrecken; ausweiten; dehnen; hinlegen; recken; steigern; vergrößern; vermehren; vom Weg abkommen; zunehmen
se blottir contre ordnen
structurer ordnen; strukturieren
systématiser einteilen; gruppieren; klassifizieren; ordnen; sortieren klassifizieren; sortieren
sélectionner gliedern; ordnen aktivieren; auslesen; auswählen; filtern; filtrieren; herauspicken; heraussuchen; markieren; selektieren; sichten; sieben; sortieren
séparer gliedern; ordnen abkoppeln; abreißen; absondern; abspalten; abtrennen; auf die Seite legen; aufgliedern; auflösen; aufteilen; aus einander spleißen; auseinandergehen; auseinandersetzen; auseinanderstieben; auseinandertreiben; aussondern; beiseite legen; beiseitelegen; dividieren; filtern; filtrieren; ganz kaputt und auseinander holen; gliedern; hamstern; horten; isolieren; loskoppeln; scheiden; separieren; sieben; spleißen; splissen; spreizen; teilen; trennen; zurücklegen
sérier einordnen; einteilen; inOrdnungbringen; ordnen
trier gliedern; ordnen filtern; filtrieren; sieben; sortieren

Synoniemen voor "ordnen":


Wiktionary: ordnen

ordnen
verb
  1. donner, procurer de la commodité.
  2. arranger (transitive) (fr)
  3. arranger, mettre dans l’ordre le plus convenable.
  4. Disposer suivant un certain ordre.
  5. séparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter.
Cross Translation:
FromToVia
• ordnen → arranger; organiser ↔ arrange — to set up, organise
• ordnen → ranger ↔ order — to set in (any) order
• ordnen → ranger ↔ order — to set in (a good) order
• ordnen → classer; ranger ↔ rangschikken — een bepaalde volgorde in iets aanbrengen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1217 seconde
Page rendered in 1.0 seconds