Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Vertaal festgebunden

Vertaal festgebunden van Duits naar Frans

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. festgebunden:
  2. festbinden:

Duits

Uitgebreide vertaling voor festgebunden (Duits) in het Frans

festgebunden:

festgebunden bijvoeglijk naamwoord

  1. festgebunden (angekettet; zusammengebunden)
    lié; attaché; enchaîné; noué; fixé; amarré
  2. festgebunden (gefasciniert; angekettet; zusammengebunden)
    fasciné; passionné; intrigué

Vertaal Matrix voor festgebunden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attaché Anknöpfen; Attaché
lié Anknöpfen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lié angekettet; festgebunden; zusammengebunden aneinandergereiht; angeschlossen; befestigt; eine Einheit formend; einhellig; einig; einmütig; einstimmig; einträchtig; erforderlich; gebunden; gemeinsam; gemeinschaftlich; geschlossen; gezwungen; gleichförmig; gleichgestimmt; obligatorisch; ordnungsgemäß; reglementarisch; solidarisch; unfrei; verbindlich; verbunden; verpflichtet; verträglich; vorschriftsmäßig; zusammenhängend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amarré angekettet; festgebunden; zusammengebunden
attaché angekettet; festgebunden; zusammengebunden an etwas hängend; angeheftet; anhaenglich sen; anhängend; anhänglich; aufgebunden; befestigt; ergeben; etwas zugetan sein; festgeklammert sein; verbunden sein; zugetan
enchaîné angekettet; festgebunden; zusammengebunden angekettet; angeschlossen; gegliedert
fasciné angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden
fixé angekettet; festgebunden; zusammengebunden angeheftet; angeklebt; auf etwas gerichtet; befestigt; festgeklammert sein; gespitzt; konzentriert; verbunden sein
intrigué angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden
noué angekettet; festgebunden; zusammengebunden aneinandergereiht; angeschlossen; befestigt; eine Einheit formend; gestrickt; verbunden; zusammenhängend
passionné angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden Seksuell gereitst sein; aufgebracht; aufgeregt; aufgregend; begeistert; beseelt; besessen; bissig; brennend; brünstig; eifrig; enthusiastisch; entzückt; entzündet; erregend; erregt; fanatisch; feurig; geil; gereizt; glühend; heftig; heiß; heißblütig; hemmungslos; hingebungsvoll; hitzig; hitzköpfig; inbrünstig; leidenschaftlich; lüstern; passioniert; scharf; sehnlich; spitzig; stürmisch; temperamentvoll; tosend; unbändig; ungestüm; wild

festbinden:

festbinden werkwoord (binde fest, bindest fest, bindet fest, band fest, bandet fest, festgebunden)

  1. festbinden (festmachen; befestigen; verankern; )
    fixer; lier; attacher; mettre; ficeler; mettre à l'attache
    • fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, )
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, )
    • ficeler werkwoord (ficelle, ficelles, ficelons, ficelez, )
  2. festbinden (anbinden; binden; festmachen; )
    ligoter; ficeler; lier; attacher; relier; nouer
    • ligoter werkwoord (ligote, ligotes, ligotons, ligotez, )
    • ficeler werkwoord (ficelle, ficelles, ficelons, ficelez, )
    • lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, )
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • relier werkwoord (relie, relies, relions, reliez, )
    • nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, )
  3. festbinden (ködern; ketten; festschnallen; )
    attirer dans un piège; piéger; tendre un piège à
    • piéger werkwoord (piège, pièges, piégons, piégez, )
  4. festbinden (zurren; schnüren; festlegen; )
    lier; attacher; fixer; nouer; aiguilleter
    • lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, )
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, )
    • aiguilleter werkwoord
  5. festbinden (anlegen; festmachen; heften; )
    accoster; aborder; amarrer
    • accoster werkwoord (accoste, accostes, accostons, accostez, )
    • aborder werkwoord (aborde, abordes, abordons, abordez, )
    • amarrer werkwoord (amarre, amarres, amarrons, amarrez, )

Conjugations for festbinden:

Präsens
  1. binde fest
  2. bindest fest
  3. bindet fest
  4. binden fest
  5. bindet fest
  6. binden fest
Imperfekt
  1. band fest
  2. bandest fest
  3. band fest
  4. banden fest
  5. bandet fest
  6. banden fest
Perfekt
  1. habe festgebunden
  2. hast festgebunden
  3. hat festgebunden
  4. haben festgebunden
  5. habt festgebunden
  6. haben festgebunden
1. Konjunktiv [1]
  1. festbinde
  2. festbindest
  3. festbinde
  4. festbinden
  5. festbindet
  6. festbinden
2. Konjunktiv
  1. festbände
  2. festbändest
  3. festbände
  4. festbänden
  5. festbändet
  6. festbänden
Futur 1
  1. werde festbinden
  2. wirst festbinden
  3. wird festbinden
  4. werden festbinden
  5. werdet festbinden
  6. werden festbinden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde festbinden
  2. würdest festbinden
  3. würde festbinden
  4. würden festbinden
  5. würdet festbinden
  6. würden festbinden
Diverses
  1. binde fest!
  2. bindet fest!
  3. binden Sie fest!
  5. festgebunden
  6. festbindend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor festbinden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fixer Anfügen; Anheften; Fest machen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aborder anbinden; anketten; anlegen; befestigen; einhaken; festbinden; festmachen; heften; verankern Gespräch anknöpfen; Zur Sprache bringen; ablaufen; annähern; anreden; anrufen; anschneiden; ansprechen; aufs Tapet bringen; aufwerfen; begegnen; einen Vorschlag machen; enden; entern; entgegengehen; entgegenkommen; herankommen; hingelangen; hinkommen; rufen; sagen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen; zur Sprache bringen; zurufen
accoster anbinden; anketten; anlegen; befestigen; einhaken; festbinden; festmachen; heften; verankern anreden; anrufen; ansprechen; rufen; zurufen
aiguilleter anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren
amarrer anbinden; anketten; anlegen; befestigen; einhaken; festbinden; festmachen; heften; verankern anlegen; festschnallen; surren; vertäuen; zurren
attacher anbinden; anketten; anlegen; befestigen; binden; dokumentieren; fesseln; festbinden; festhalten; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; heften; knebeln; schnüren; verankern; verknoten; zurren Bücher binden; an einander befestigen; anbacken; anbinden; aneinanderreihen; anhaken; anheften; anhängen; ankleben; anknöpfen; ankoppeln; ankuppeln; anlegen; anleimen; anreihen; anschnallen; aufbinden; aufkleben; aufknoten; aufreien; befestigen; beglaubigen; binden; den Mund verbieten; einblenden; einschnüren; erpressen; festhaken; festheften; festkleben; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; festschnallen; fügen; haften; haken; heften; klammern; kleben; knebeln; knoten; knüpfen; koppeln; kuppeln; leimen; pappen; schnüren; umbinden; umwinden; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verknoten; verknüpfen; verkuppeln; vertäuen; zubinden; zusammenbinden; zusammenfügen; zusammenkleben; zusammenlegen; zuschnallen; zuschnüren
attirer dans un piège festbinden; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren
ficeler anbinden; anketten; anlegen; befestigen; binden; dokumentieren; festbinden; festhalten; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; heften; verankern; verknoten den Mund verbieten; erpressen; knebeln; zubinden; zumachen
fixer anbinden; anketten; anlegen; befestigen; binden; dokumentieren; fesseln; festbinden; festhalten; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; heften; knebeln; schnüren; verankern; zurren ablegen; abstellen; abwägen; an einander befestigen; anbinden; anblicken; anbringen; andrehen; anhaken; anheften; anhängen; ankleben; ankoppeln; ankuppeln; anregen; anschauen; anschnallen; anschrauben; ansehen; anziehen; aufkleben; aufstellen; ausmachen; befestigen; beglaubigen; begucken; beobachten; besehen; bestimmen; betrachten; betten; beäugen; brühen; den Mund verbieten; einordnen; einräumen; einrücken; einsperren; einstellen; einteilen; einweisen; ermessen; erpressen; festdrehen; festhaken; festheften; festkleben; festmachen; festschnallen; festschrauben; fügen; gaffen; gruppieren; gucken; haken; heften; hinblicken; hinlegen; hinstellen; installieren; klammern; knebeln; koppeln; kuppeln; laichen; legen; raten; schalten; schauen; schlingen; schätzen; setzen; stationieren; stecken; stellen; suggerieren; taxieren; unteraus legen; unterbringen; veranschlagen; vergeben; verlegen; vorschlagen; zubinden; zuraten; zuschnallen; zusehen; überschlagen
lier anbinden; anketten; anlegen; befestigen; binden; dokumentieren; fesseln; festbinden; festhalten; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; heften; knebeln; schnüren; verankern; verknoten; zurren Bücher binden; an einander befestigen; anbinden; aneinanderreihen; anheften; anknöpfen; anlegen; befestigen; beglaubigen; binden; den Mund verbieten; erpressen; faszinieren; fesseln; festhaken; festheften; festknöpfen; festmachen; heften; intrigieren; ketten; knebeln; schnüren; verbinden; verketten; verknoten; verknüpfen; vertäuen; zubinden; zumachen; zusammenbinden; zusammenfügen
ligoter anbinden; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; verknoten Bücher binden; aneinanderreihen; binden; den Mund verbieten; erpressen; faszinieren; fesseln; intrigieren; ketten; knebeln; verketten; zubinden
mettre anbinden; anketten; anlegen; befestigen; dokumentieren; festbinden; festhalten; festmachen; heften; verankern ablagern; ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; ankleiden; anlegen; anrichten; anziehen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; auftischen; auftragen; austreiben; bauen; bedienen; beisetzen; bergen; betten; bewahren; brühen; deponieren; dienen; einordnen; einrichten; einräumen; einrücken; einsetzen; einstellen; einteilen; eintreten; einweisen; etwas hinlegen; fügen; geben; gruppieren; herbeiführen; herstellen; heucheln; hinlegen; hinstellen; installieren; kleiden; lagern; laichen; legen; niederlegen; plazieren; postieren; schalten; schlingen; servieren; setzen; sichanziehen; stationieren; stecken; stellen; umbinden; umtun; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen; vorbinden; vormachen; vornehmen; vortun; wegbergen; zumachen; zuziehen
mettre à l'attache anbinden; anketten; anlegen; befestigen; dokumentieren; festbinden; festhalten; festmachen; heften; verankern anlegen; vertäuen
nouer anbinden; binden; fesseln; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; verknoten; zurren anbinden; anheften; anknöpfen; aufbinden; aufhängen; aufknöpfen; aufknüpfen; befestigen; beglaubigen; den Mund verbieten; eintreten; erpressen; festhaken; festheften; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; geben; heften; heucheln; hängen; knebeln; knoten; schnüren; umbinden; umwinden; verbinden; verknoten; verknüpfen; vorbinden; vormachen; vornehmen; vortun; zubinden; zusammenbinden
piéger festbinden; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren ködern
relier anbinden; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; verknoten aneinanderkuppeln; aneinanderreihen; den Mund verbieten; erpressen; faszinieren; fesseln; intrigieren; ketten; knebeln; schnüren; verbinden; verketten; verknoten; verknüpfen; zubinden; zumachen; zusammenbinden; zusammenfügen
tendre un piège à festbinden; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren

Synoniemen voor "festbinden":


Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0798 seconde
Page rendered in 1.0 seconds