Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Vertaal beschädigt

Vertaal beschädigt van Duits naar Frans

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. beschädigt:
  2. beschädigen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor beschädigt (Duits) in het Frans

beschädigt:

beschädigt bijvoeglijk naamwoord

  1. beschädigt (kaputt; defekt; ramponiert; )
    endommagé; abîmé; cassé; brisé; rompu; en morceaux; troué; fracturé; crevé; détraqué; lacéré; en pièces; en dérangement; avarié; en lambeaux; variolé; délabré; fêlé; déchiré
  2. beschädigt (in Scherben; kaputt)
    brisé; abîmé
  3. beschädigt (ramponiert; angeschlagen; havariert)
    endommagé; abîmé; avarié; en pièces; en lambeaux
  4. beschädigt (geschunden; schadhaft; angeschlagen; ramponiert; havariert)
    abîmé; défiguré; endommagé; gâché; délabré; détérioré; difforme
  5. beschädigt (verwundet; angeschlagen; havariert; ramponiert)
    blessé; avarié; en lambeaux; abîmé; endommagé; mangé des mites; délabré; détérioré; en pièces; variolé
  6. beschädigt (entstellt; verkrüppelt; mißgebildet; verunstaltet)
    difforme; mutilé
  7. beschädigt
    endommagé

Vertaal Matrix voor beschädigt:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blessé Opfer; Verletzte; Verwundete
mutilé Verstümmelter
troué Aufgehen; Deichbruch; Durchbrechen; Durchbruch
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
endommagé angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; geschunden; havariert; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; verwundet; zerbrochen; zerrissen kaputt; verseucht; zerbrochen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abîmé angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; geschunden; havariert; in Scherben; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; verwundet; zerbrochen; zerrissen verseucht
avarié angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; havariert; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; verwundet; zerbrochen; zerrissen
blessé angeschlagen; beschädigt; havariert; ramponiert; verwundet angeschlagen; angeschossen; beleidigt; gekränkt; getroffen; verletzt; verwundet
brisé angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; in Scherben; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen defekt; durchgebrochen; eingehouwen; eingeschlagen; entzwei; gebrochen; geknickt; in Stücken; kaputt; kaputtgebrochen; schadhaft; zerbrochen; zerrissen
cassé angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen defekt; durchgebrochen; eingehouwen; eingeschlagen; entzwei; gebrochen; geknickt; in Stücken; kaputt; kaputtgebrochen; schadhaft; zerbrochen; zerrissen
crevé angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen abgemattet; abgespannt; aufgesprungen; ermattet; erschöpft; fertig; halbtot; hundemüde; kaputt; leck; nicht zu; offengesprungen; ohnmächtig; todmüde; übermüdet
difforme angeschlagen; beschädigt; entstellt; geschunden; havariert; mißgebildet; ramponiert; schadhaft; verkrüppelt; verunstaltet verkrüppelt; verwachsen
déchiré angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen eingerissen; gerissen; zerrissen
défiguré angeschlagen; beschädigt; geschunden; havariert; ramponiert; schadhaft entstellt; hinkend; lahm; mißgebildet; träge; verkrüppelt; verstümmelt; verunstaltet; verunziert
délabré angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; geschunden; havariert; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; verwundet; zerbrochen; zerrissen baufällig; brechbar; brüchig; dürftig; empfindlich; empfindsam; fein; flau; gebrechlich; gläsern; grundlos; hinfällig; kaputt; klapperig; klapprig; krakelig; kränklich; marode; matt; mürbe; ruinös; schlaff; schlapp; schlecht; schwach; schwächlich; verderblich; vergammelt; wackelig; wacklig; zart; zerbrechlich; zerbrochen
détraqué angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen
détérioré angeschlagen; beschädigt; geschunden; havariert; ramponiert; schadhaft; verwundet kaputt; zerbrochen
en dérangement angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen außer Gebrauch; defekt; gebrochen; kaputt
en lambeaux angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; havariert; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; verwundet; zerbrochen; zerrissen
en morceaux angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen gebrochen; kaputt; zerbrochen
en pièces angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; havariert; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; verwundet; zerbrochen; zerrissen defekt; entzwei; gebrochen; in Stücken; kaputt; schadhaft; zerbrochen; zerrissen
fracturé angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen gebrochen; kaputt; zerbrochen
fêlé angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen defekt; durchgebrochen; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; zerbrochen
gâché angeschlagen; beschädigt; geschunden; havariert; ramponiert; schadhaft verseucht
lacéré angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen kaputt; zerbrochen
mangé des mites angeschlagen; beschädigt; havariert; ramponiert; verwundet pockennarbig
mutilé beschädigt; entstellt; mißgebildet; verkrüppelt; verunstaltet entstellt; hinkend; lahm; mißgebildet; träge; verkrüppelt; verstümmelt; verunstaltet
rompu angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen abgemattet; abgespannt; defekt; durchgebrochen; ermattet; erschöpft; fertig; gebrochen; halbtot; hundemüde; kaputt; kaputtgebrochen; ohnmächtig; todmüde; zerbrochen; übermüdet
troué angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen
variolé angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; havariert; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; verwundet; zerbrochen; zerrissen

Synoniemen voor "beschädigt":


Wiktionary: beschädigt

Cross Translation:
FromToVia
• beschädigt → déterioré; déréglé; détraqué ↔ kapot — niet meer goed functionerend

beschädigen:

beschädigen werkwoord (beschädige, beschädigst, beschädigt, beschädigte, beschädigtet, beschädigt)

  1. beschädigen (beeinträchtigen; zertrümmern; zerschlagen; zerbrechen; entzweireißen)
    abîmer; endommager; casser; démolir; nuire; broyer; détruire; briser; blesser; fracasser; nuire à; faire mal à; esquinter
    • abîmer werkwoord (abîme, abîmes, abîmons, abîmez, )
    • endommager werkwoord (endommage, endommages, endommageons, endommagez, )
    • casser werkwoord (casse, casses, cassons, cassez, )
    • démolir werkwoord (démolis, démolit, démolissons, démolissez, )
    • nuire werkwoord (nuis, nuit, nuisons, nuisez, )
    • broyer werkwoord (broie, broies, broyons, broyez, )
    • détruire werkwoord (détruis, détruit, détruisons, détruisez, )
    • briser werkwoord (brise, brises, brisons, brisez, )
    • blesser werkwoord (blesse, blesses, blessons, blessez, )
    • fracasser werkwoord (fracasse, fracasses, fracassons, fracassez, )
    • nuire à werkwoord
    • faire mal à werkwoord
    • esquinter werkwoord (esquinte, esquintes, esquintons, esquintez, )
  2. beschädigen (schaden)
    nuire; porter préjudice à
    • nuire werkwoord (nuis, nuit, nuisons, nuisez, )
  3. beschädigen (kaputtmachen; brechen; entweihen; zerbrechen; aufbrechen)
    abîmer; démolir; rompre; casser; bousiller; briser; fracasser; tarauder; esquinter
    • abîmer werkwoord (abîme, abîmes, abîmons, abîmez, )
    • démolir werkwoord (démolis, démolit, démolissons, démolissez, )
    • rompre werkwoord (romps, romp, rompons, rompez, )
    • casser werkwoord (casse, casses, cassons, cassez, )
    • bousiller werkwoord (bousille, bousilles, bousillons, bousillez, )
    • briser werkwoord (brise, brises, brisons, brisez, )
    • fracasser werkwoord (fracasse, fracasses, fracassons, fracassez, )
    • tarauder werkwoord (taraude, taraudes, taraudons, taraudez, )
    • esquinter werkwoord (esquinte, esquintes, esquintons, esquintez, )
  4. beschädigen (beeinträchtigen; kränken; benachteiligen)
    nuire; faire tort à; traîner l'honneur dans la boue
    • nuire werkwoord (nuis, nuit, nuisons, nuisez, )
    • faire tort à werkwoord
  5. beschädigen (knacken; brechen; aufbrechen; kaputtmachen)
    briser; craquer; craqueter; casser; rompre
    • briser werkwoord (brise, brises, brisons, brisez, )
    • craquer werkwoord (craque, craques, craquons, craquez, )
    • craqueter werkwoord (craquette, craquettes, craquetons, craquetez, )
    • casser werkwoord (casse, casses, cassons, cassez, )
    • rompre werkwoord (romps, romp, rompons, rompez, )
  6. beschädigen (Schmerz tun; verletzen; düpieren)
    faire mal; amocher; faire du mal; blesser; faire de la peine à
    • faire mal werkwoord
    • amocher werkwoord (amoche, amoches, amochons, amochez, )
    • faire du mal werkwoord
    • blesser werkwoord (blesse, blesses, blessons, blessez, )
  7. beschädigen (schaden; düpieren; anschlagen; )
    nuire; causer des dégâts; désavantager; blesser; faire tort à; léser
    • nuire werkwoord (nuis, nuit, nuisons, nuisez, )
    • désavantager werkwoord (désavantage, désavantages, désavantageons, désavantagez, )
    • blesser werkwoord (blesse, blesses, blessons, blessez, )
    • faire tort à werkwoord
    • léser werkwoord (lèse, lèses, lésons, lésez, )
  8. beschädigen
    endommager
    • endommager werkwoord (endommage, endommages, endommageons, endommagez, )

Conjugations for beschädigen:

Präsens
  1. beschädige
  2. beschädigst
  3. beschädigt
  4. beschädigen
  5. beschädigt
  6. beschädigen
Imperfekt
  1. beschädigte
  2. beschädigtest
  3. beschädigte
  4. beschädigten
  5. beschädigtet
  6. beschädigten
Perfekt
  1. habe beschädigt
  2. hast beschädigt
  3. hat beschädigt
  4. haben beschädigt
  5. habt beschädigt
  6. haben beschädigt
1. Konjunktiv [1]
  1. beschädige
  2. beschädigest
  3. beschädige
  4. beschädigen
  5. beschädiget
  6. beschädigen
2. Konjunktiv
  1. beschädigte
  2. beschädigtest
  3. beschädigte
  4. beschädigten
  5. beschädigtet
  6. beschädigten
Futur 1
  1. werde beschädigen
  2. wirst beschädigen
  3. wird beschädigen
  4. werden beschädigen
  5. werdet beschädigen
  6. werden beschädigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beschädigen
  2. würdest beschädigen
  3. würde beschädigen
  4. würden beschädigen
  5. würdet beschädigen
  6. würden beschädigen
Diverses
  1. beschädig!
  2. beschädigt!
  3. beschädigen Sie!
  5. beschädigt
  6. beschädigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beschädigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abîmer aufbrechen; beeinträchtigen; beschädigen; brechen; entweihen; entzweireißen; kaputtmachen; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern ganz kaputt und auseinander holen; herumstreifen; herumstreunen; jemandem Schmerzen zufügen; jemandem zurichten; kaput machen; streunen; umherschweifen; verderben; verkommen lassen; verletzen; verlottern; verpesten; verpfuschen; verprügeln; verseuchen; verwahrlosen lassen; zerbrechen
amocher Schmerz tun; beschädigen; düpieren; verletzen durchprügeln; herumstreifen; herumstreunen; jemandem Schmerzen zufügen; jemandem zurichten; streunen; umherschweifen; verletzen; verprügeln; zusammenschlagen
blesser Schmerz tun; anschlagen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; kränken; schaden; schädigen; verletzen; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern beleidigen; benachteiligen; düpieren; foltern; jemandem Schmerzen zufügen; kasteien; kränken; lästern; martern; peinigen; quetschen; schaden; schmähen; schädigen; sich Schmerzen zufügen; sich verwunden; sichverwunden; verletzen; verprügeln; verwunden
bousiller aufbrechen; beschädigen; brechen; entweihen; kaputtmachen; zerbrechen basteln; ganz kaputt und auseinander holen; handarbeiten; herumbasteln; pfuschen; stümpern; verderben; verpesten; verpfuschen; verseuchen; vertun
briser aufbrechen; beeinträchtigen; beschädigen; brechen; entweihen; entzweireißen; kaputtmachen; knacken; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern abbrechen; abknacken; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; bersten; brechen; einschlagen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; entzwei gehen; freilassen; ganz kaputt und auseinander holen; in Stücke brechen; kaputtschlagen; knacken; knicken; lösen; platzen; sabotieren; scheiden; trennen; unterbrechen; verderben; verpesten; verseuchen; vorsätzlich kaputtmachen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen; zerschlagen; zerschmeissen; zerschmettern; zerspringen; zerstören; zertrümmern
broyer beeinträchtigen; beschädigen; entzweireißen; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern bezwingen; bezähmen; brechen; einschlagen; erdrücken; fein machen; feinmachen; feinmahlen; feinstampfen; kaputdrücken; kaputtschlagen; platt drücken; stampfen; unterdrücken; verreiben; walzen; zerbrechen; zerkleinern; zermahlen; zermalmen; zerquetschen; zerschlagen; zerschmeissen; zerschmettern; zerstampfen; zertrümmern; zurückhalten
casser aufbrechen; beeinträchtigen; beschädigen; brechen; entweihen; entzweireißen; kaputtmachen; knacken; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern abbrechen; abknacken; aufhören; beenden; bersten; beschließen; brechen; einschlagen; enden; entzwei gehen; entzweigehen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; ganz kaputt und auseinander holen; halten; in Stücke brechen; kaputtschlagen; knacken; knicken; platzen; schließen; verderben; verpesten; verschrotten; verseuchen; vollenden; zerbrechen; zerfallen; zerschlagen; zerschmeissen; zerschmettern; zerspringen; zertrümmern
causer des dégâts anschlagen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; schaden; schädigen; verletzen behindern; benachteiligen; düpieren; schaden; schädigen
craquer aufbrechen; beschädigen; brechen; kaputtmachen; knacken auseinanderreißen; bersten; dekodieren; ein krackendes Gelaut machen; entschlüsseln; entziffern; entzweireißen; erliegen; in Fetzen zerreißen; kaputtziehen; knistern; prasseln; raspeln; reiben; umkommen; untergehen; zerfetzen; zerreißen; zerspringen; zugrunde gehen; zusammenbrechen
craqueter aufbrechen; beschädigen; brechen; kaputtmachen; knacken abklopfen; anstoßen; auf der Schreibmaschine schreiben; aufgehen; aufstampfen; berühren; klopfen; knabberen; knistern; pochen; rascheln; reißen; ticken; tippen
démolir aufbrechen; beeinträchtigen; beschädigen; brechen; entweihen; entzweireißen; kaputtmachen; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; aushöhlen; ausreißen; brechen; einschlagen; entnerven; ganz kaputt und auseinander holen; herauslösen; kaput machen; kaputtschlagen; lösen; niederreißen; spalten; trennen; verschrotten; wegbrechen; wegreißen; zehren; zerbrechen; zerfallen; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen; zerschlagen; zerschmeissen; zerschmettern; zersetzen; zertrümmern
désavantager anschlagen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; schaden; schädigen; verletzen behindern; benachteiligen; diskriminieren; düpieren; hintansetzen; schaden; schädigen
détruire beeinträchtigen; beschädigen; entzweireißen; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern abbrechen; abreißen; abschaffen; abtragen; abwracken; aufdecken; aufheben; auflösen; aushöhlen; ausmerzen; ausradieren; ausreißen; ausrotten; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; entnerven; erledigen; fertigmachen; ganz kaputt und auseinander holen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; vertilgen; verwüsten; wegbrechen; wegreißen; zehren; zerbrechen; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen; zerstören; zertrümmern; zugrunde richten
endommager beeinträchtigen; beschädigen; entzweireißen; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern behindern; benachteiligen; düpieren; schaden; schädigen
esquinter aufbrechen; beeinträchtigen; beschädigen; brechen; entweihen; entzweireißen; kaputtmachen; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern anprangern; beanstanden; bemäkeln; bemängeln; heruntermachen; kritisieren
faire de la peine à Schmerz tun; beschädigen; düpieren; verletzen beleidigen; düpieren; jemandem Schmerzen zufügen; kränken; verletzen
faire du mal Schmerz tun; beschädigen; düpieren; verletzen antun; beleidigen; düpieren; jemandem Schmerzen zufügen; kränken; schaden; verletzen
faire mal Schmerz tun; beschädigen; düpieren; verletzen beleidigen; düpieren; etwas falsch machen; jemandem Schmerzen zufügen; kränken; verletzen
faire mal à beeinträchtigen; beschädigen; entzweireißen; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern sich Schmerzen zufügen; sich verwunden
faire tort à anschlagen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; schaden; schädigen; verletzen behindern; beleidigen; benachteiligen; diskriminieren; düpieren; foltern; hintansetzen; jemandem Schmerzen zufügen; kasteien; kränken; martern; peinigen; schaden; schädigen; verletzen
fracasser aufbrechen; beeinträchtigen; beschädigen; brechen; entweihen; entzweireißen; kaputtmachen; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern abbrechen; abknacken; bersten; brechen; einschlagen; entzwei gehen; ganz kaputt und auseinander holen; in Stücke brechen; kaputtschlagen; knacken; knicken; platzen; zerbrechen; zerschlagen; zerschmeissen; zerschmettern; zerspringen; zertrümmern
léser anschlagen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; schaden; schädigen; verletzen benachteiligen; diskriminieren; düpieren; hintansetzen; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden
nuire anschlagen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; kränken; schaden; schädigen; verletzen; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern behindern; benachteiligen; düpieren; herabmindern; herabtragen; hinunterbringen; schaden; schädigen
nuire à beeinträchtigen; beschädigen; entzweireißen; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern beeinträchtigen; behindern; beleidigen; benachteiligen; düpieren; jemandem schaden; kränken; nachteilig sein für; schaden; schwächen; schädigen; schädigend
porter préjudice à beschädigen; schaden beeinträchtigen; behindern; beleidigen; benachteiligen; diskriminieren; düpieren; hintansetzen; jemandem schaden; kränken; lästern; schaden; schmähen; schwächen; schädigen; verletzen
rompre aufbrechen; beschädigen; brechen; entweihen; kaputtmachen; knacken; zerbrechen abbrechen; abknacken; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufgehen; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; bersten; brechen; durchstoßen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; entzwei gehen; forcieren; freilassen; ganz kaputt und auseinander holen; in Stücke brechen; kaputt gehen; kaputtschlagen; knacken; knicken; losreißen; lösen; platzen; sabotieren; scheiden; springen; trennen; unterbrechen; verderben; verpesten; verseuchen; vorsätzlich kaputtmachen; wegreißen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen; zerschlagen; zerspringen; zerstören; zertrümmern
tarauder aufbrechen; beschädigen; brechen; entweihen; kaputtmachen; zerbrechen
traîner l'honneur dans la boue beeinträchtigen; benachteiligen; beschädigen; kränken

Synoniemen voor "beschädigen":


Wiktionary: beschädigen

beschädigen
verb
  1. etwas einen Schaden zuführen
beschädigen
Cross Translation:
FromToVia
• beschädigen → endommager ↔ damage — to make something less intact or even destroy it; to harm or cause destruction
• beschädigen → abîmer; détériorer; affaiblir ↔ impair — have a diminishing effect on

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1263 seconde
Page rendered in 1.0 seconds