Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. ballern:


Duits

Uitgebreide vertaling voor ballern (Duits) in het Frans

ballern:

ballern werkwoord

  1. ballern (knallen; bumsen; krachen; schmettern; donnern)
    éclater; gronder; faire claquer; tonner; détoner
    • éclater werkwoord (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )
    • gronder werkwoord (gronde, grondes, grondons, grondez, )
    • faire claquer werkwoord
    • tonner werkwoord (tonne, tonnes, tonnons, tonnez, )
    • détoner werkwoord (détone, détones, détonons, détonez, )

Vertaal Matrix voor ballern:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
détoner ballern; bumsen; donnern; knallen; krachen; schmettern hinschmeißen; schmeißen
faire claquer ballern; bumsen; donnern; knallen; krachen; schmettern
gronder ballern; bumsen; donnern; knallen; krachen; schmettern ausfahren; bellen; bestrafen; blamieren; brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; brüllen; donnern; dröhnen; dämpfen; entgegenhalten; ermahnen; fegen; grassieren; grunzen; gurren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jemandem etwas nachtragen; johlen; kläffen; knurren; leise kochen; meckern; murren; nachtragen; nachtragend sein; nörgeln; plätschern; poltern; pruzeln; rasen; rügen; sausen; schallen; schelten; schieben; schimpfen; schmoren; schnurren; schreien; schwirren; singen; skandieren; spucken; stottern; summen; surren; tadeln; toben; tosen; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wettern; wüten; zischen; zurechtweisen; über etwas meckern
tonner ballern; bumsen; donnern; knallen; krachen; schmettern bellen; blitzen; brüllen; donnern; dröhnen; ertönen; fallen; fegen; geifern; gewittern; grassieren; grollen; grunzen; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; knallen; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schleudern; schmatzen; schmeißen; schmettern; schreien; singen; skandieren; stürzen; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
éclater ballern; bumsen; donnern; knallen; krachen; schmettern abspringen; aufbersten; aufbrechen; auflösen; aufspringen; auseinanderplatzen; bersten; brüllen; explodieren; herausbrechen; hervorbrechen; hineinfallen; hinfallen; losbrechen; maulen; platzen; plumpsen; plätschern; rasen; schmollen; springen; toben; tosen; waten; wüten; wütend sein; zerspringen; zerspringen in kleine Stückchen; zusammenbrechen