Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Vertaal ankoppeln

Vertaal ankoppeln van Duits naar Frans

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. ankoppeln:

Duits

Uitgebreide vertaling voor ankoppeln (Duits) in het Frans

ankoppeln:

ankoppeln werkwoord (koppele an, koppelst an, koppelt an, koppelte an, koppeltet an, angekoppelt)

  1. ankoppeln (anhängen)
    accrocher
    • accrocher werkwoord (accroche, accroches, accrochons, accrochez, )
  2. ankoppeln (ankuppeln; anhängen; kuppeln; )
    connecter; accrocher; embrayer; fixer; adhérer; attacher; agrafer
    • connecter werkwoord (connecte, connectes, connectons, connectez, )
    • accrocher werkwoord (accroche, accroches, accrochons, accrochez, )
    • embrayer werkwoord (embraie, embraies, embrayons, embrayez, )
    • fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • adhérer werkwoord (adhère, adhères, adhérons, adhérez, )
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • agrafer werkwoord (agrafe, agrafes, agrafons, agrafez, )

Conjugations for ankoppeln:

Präsens
  1. koppele an
  2. koppelst an
  3. koppelt an
  4. koppelen an
  5. koppelt an
  6. koppelen an
Imperfekt
  1. koppelte an
  2. koppeltest an
  3. koppelte an
  4. koppelten an
  5. koppeltet an
  6. koppelten an
Perfekt
  1. habe angekoppelt
  2. hast angekoppelt
  3. hat angekoppelt
  4. haben angekoppelt
  5. habt angekoppelt
  6. haben angekoppelt
1. Konjunktiv [1]
  1. koppele an
  2. koppelest an
  3. koppele an
  4. koppelen an
  5. koppelet an
  6. koppelen an
2. Konjunktiv
  1. koppelte an
  2. koppeltest an
  3. koppelte an
  4. koppelten an
  5. koppeltet an
  6. koppelten an
Futur 1
  1. werde ankoppeln
  2. wirst ankoppeln
  3. wird ankoppeln
  4. werden ankoppeln
  5. werdet ankoppeln
  6. werden ankoppeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ankoppeln
  2. würdest ankoppeln
  3. würde ankoppeln
  4. würden ankoppeln
  5. würdet ankoppeln
  6. würden ankoppeln
Diverses
  1. koppel an!
  2. koppelt an!
  3. koppelen Sie an!
  5. angekoppelt
  6. ankoppelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor ankoppeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fixer Anfügen; Anheften; Fest machen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accrocher anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln anhängen; ankuppeln; einhaken; festhaken; festhängen; haken; kollidieren; stoßen; zusammenprallen; zusammenstoßen
adhérer anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln Mitglied werden; anhängen; ankleben; ankuppeln; anleimen; bei jemandem bleiben; einsteigen; eintreten; festkleben; haften; heften; kleben; leimen; miterleben; mitmachen; mittun; teilhaben; teilnehmen; zusammenkleben
agrafer anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln anbinden; anheften; befestigen; beglaubigen; einhaken; festhaken; festheften; festhängen; festmachen; haken; heften
attacher anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln Bücher binden; an einander befestigen; anbacken; anbinden; aneinanderreihen; anheften; anketten; ankleben; anknöpfen; anlegen; anleimen; anreihen; anschnallen; aufbinden; aufkleben; aufknoten; aufreien; befestigen; beglaubigen; binden; den Mund verbieten; dokumentieren; einblenden; einschnüren; erpressen; fesseln; festbinden; festhaken; festhalten; festheften; festkleben; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; fügen; haften; heften; klammern; kleben; knebeln; knoten; knüpfen; koppeln; kuppeln; leimen; pappen; schnüren; umbinden; umwinden; verankern; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verknoten; verknüpfen; verkuppeln; vertäuen; zubinden; zurren; zusammenbinden; zusammenfügen; zusammenkleben; zusammenlegen; zuschnallen; zuschnüren
connecter anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln aneinanderkuppeln; anschließen; verbinden; zusammenfügen
embrayer anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln
fixer anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln ablegen; abstellen; abwägen; an einander befestigen; anbinden; anblicken; anbringen; andrehen; anheften; anketten; ankleben; anlegen; anregen; anschauen; anschnallen; anschrauben; ansehen; anziehen; aufkleben; aufstellen; ausmachen; befestigen; beglaubigen; begucken; beobachten; besehen; bestimmen; betrachten; betten; beäugen; binden; brühen; den Mund verbieten; dokumentieren; einordnen; einräumen; einrücken; einsperren; einstellen; einteilen; einweisen; ermessen; erpressen; fesseln; festbinden; festdrehen; festhaken; festhalten; festheften; festkleben; festlegen; festmachen; festschnallen; festschrauben; festzurren; fügen; gaffen; gruppieren; gucken; heften; hinblicken; hinlegen; hinstellen; installieren; klammern; knebeln; laichen; legen; raten; schalten; schauen; schlingen; schnüren; schätzen; setzen; stationieren; stecken; stellen; suggerieren; taxieren; unteraus legen; unterbringen; verankern; veranschlagen; vergeben; verlegen; vorschlagen; zubinden; zuraten; zurren; zuschnallen; zusehen; überschlagen

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0862 seconde
Page rendered in 1.0 seconds