Schmähung in het Frans vertaald uit het Duits

Remove Ads

Overzicht

Duits naar Frans: Meer gegevens...

Schmähung:
- dispersion; morcellement; émiettement; désagrégation; bocardage; écrasement; démembrement; insulte; affront; injure; offense; moquerie; raillerie; ricanement; rire moqueur; rire de dérision
Wiktionary:
- Schmähung → opprobre

Duits

Uitgebreide vertaling voor Schmähung (Duits) in het Frans

Schmähung:

Schmähung [die ~] zelfstandig naamwoord

die Schmähung
la dispersion; le morcellement; l'émiettement; la désagrégation; le bocardage; l'écrasement; le démembrement
- dispersion [la ~] zelfstandig naamwoord
- morcellement [le ~] zelfstandig naamwoord
- émiettement [le ~] zelfstandig naamwoord
- désagrégation [la ~] zelfstandig naamwoord
- bocardage [le ~] zelfstandig naamwoord
- écrasement [le ~] zelfstandig naamwoord
- démembrement [le ~] zelfstandig naamwoord
die Schmähung (Beschimpfung; Beleidigung; Verhöhnung)
l'insulte; l'affront; l'injure
- insulte [la ~] zelfstandig naamwoord
- affront [le ~] zelfstandig naamwoord
- injure [la ~] zelfstandig naamwoord
die Schmähung (Beschwerde; Verletzung; Kränkung)
l'offense
- offense [la ~] zelfstandig naamwoord
die Schmähung (Hohngelächter; Gejohle; Spott; Verleumdung; Schande; Verhöhnung; Verspottung; Gespött; Lästerung; Johlen)
la moquerie; la raillerie; le ricanement; le rire moqueur; le rire de dérision
- moquerie [la ~] zelfstandig naamwoord
- raillerie [la ~] zelfstandig naamwoord
- ricanement [le ~] zelfstandig naamwoord
- rire moqueur [le ~] zelfstandig naamwoord
- rire de dérision [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Schmähung:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
affront	Beleidigung; Beschimpfung; Schmähung; Verhöhnung
bocardage	Schmähung
dispersion	Schmähung	Ausgabe; Distribution; Emission; Erteilung; Güterverteilung; Herausgabe; Streuung; Verbreitung; Verteilung; Zwangsbewirtschaftung
démembrement	Schmähung
désagrégation	Schmähung	Beschädigen; Verletzen; Zermalmung; Zertrümmerung
injure	Beleidigung; Beschimpfung; Schmähung; Verhöhnung	Kränkung; Schimpfwort; Verletzung
insulte	Beleidigung; Beschimpfung; Schmähung; Verhöhnung	Gespött; Hohn; Laster; Lästerung; Schande; Schimpfwort; Schmach; Spott; Spöttelei; Spötterei; Verleumdung; Verspottung
moquerie	Gejohle; Gespött; Hohngelächter; Johlen; Lästerung; Schande; Schmähung; Spott; Verhöhnung; Verleumdung; Verspottung	Gespött; Hohn; Spott; Spöttelei; Spötterei; Verhöhnen; Verspotten; Verspottung
morcellement	Schmähung
offense	Beschwerde; Kränkung; Schmähung; Verletzung
raillerie	Gejohle; Gespött; Hohngelächter; Johlen; Lästerung; Schande; Schmähung; Spott; Verhöhnung; Verleumdung; Verspottung	Bitterkeit; Dummheit; Erfreulichkeit; Feudenruf; Flause; Freude; Freudenfest; Freudentaumel; Frohsinn; Fröhlichkeit; Galgenhumor; Gaudi; Gefallen; Genuß; Geselligkeit; Gespött; Glückseligkeit; Heiterkeit; Hohn; Jubel; Jux; Keckheit; Kleinigkeit; Lust; Narrheit; Präsent; Scherz; Schäkerei; Schärfe; Seligkeit; Spaß; Spaßen; Spleen; Spott; Späßchen; Spöttelei; Spötterei; Streich; Torheit; Ulk; Unsinn; Vergnügen; Verhöhnen; Verrücktheit; Verspotten; Verspottung; Witz
ricanement	Gejohle; Gespött; Hohngelächter; Johlen; Lästerung; Schande; Schmähung; Spott; Verhöhnung; Verleumdung; Verspottung	Gegrinse; Gejohle; Gejubel; Gekicher; Gelach; Gelächter; Grimasse; Grinsen; Lachen; Lächeln
rire de dérision	Gejohle; Gespött; Hohngelächter; Johlen; Lästerung; Schande; Schmähung; Spott; Verhöhnung; Verleumdung; Verspottung
rire moqueur	Gejohle; Gespött; Hohngelächter; Johlen; Lästerung; Schande; Schmähung; Spott; Verhöhnung; Verleumdung; Verspottung	Gejohle; Gejubel
écrasement	Schmähung	Beschädigen; Verletzen; Zermalmung; Zerschmetterung; Zertrümmerung; überhäufung
émiettement	Schmähung

Synoniemen voor "Schmähung":

Affront; Beleidigung; Insultation; Invektive; Kränkung; Verleumdung

Wiktionary: Schmähung

Cross Translation:

From	To	Via
• Schmähung	→ opprobre	↔ obloquy — Abusive language

Remove Ads

Vertaal Schmähung van Duits naar Frans

Uitgebreide vertaling voor Schmähung (Duits) in het Frans

Schmähung:

Schmähung [die ~] zelfstandig naamwoord

die Schmähung

die Schmähung (Beschimpfung; Beleidigung; Verhöhnung)

die Schmähung (Beschwerde; Verletzung; Kränkung)

die Schmähung (Hohngelächter; Gejohle; Spott; Verleumdung; Schande; Verhöhnung; Verspottung; Gespött; Lästerung; Johlen)

Vertaal Matrix voor Schmähung:

Synoniemen voor "Schmähung":

Wiktionary: Schmähung