Overzicht
Duits naar Frans: Meer gegevens...
-
aufrichtig:
- honnête; sage; bon; juste; équitable; intègre; probe; comme il faut; droit; légitime; bien pensant; sincère; honnêtement; fidèle; franchement; sincèrement; de bonne foi; franc; franche; cru; sans fard; sans détours; carrément; crûment; loyal; fair-play; de jeu; avec justice; avec équité; avec raison; à découvert; librement; ouvertement; à coeur ouvert; contemplatif; méditatif; réflexif; direct; tout droit; avec franchise
-
Wiktionary:
- aufrichtig → franc, sincère, honnête
- aufrichtig → franchement, sérieux, honnête, sincère, comme il faut, direct, simple
Duits
Uitgebreide vertaling voor aufrichtig (Duits) in het Frans
aufrichtig:
-
aufrichtig (rechtschaffen)
honnête; sage; bon; juste; équitable; intègre; probe; comme il faut; droit; légitime; bien pensant-
honnête bijvoeglijk naamwoord
-
sage bijvoeglijk naamwoord
-
bon bijvoeglijk naamwoord
-
juste bijvoeglijk naamwoord
-
équitable bijvoeglijk naamwoord
-
intègre bijvoeglijk naamwoord
-
probe bijvoeglijk naamwoord
-
comme il faut bijvoeglijk naamwoord
-
droit bijvoeglijk naamwoord
-
légitime bijvoeglijk naamwoord
-
bien pensant bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufrichtig (offenherzig; ehrlich; offen; pur; gerecht; fair; gerade; treuherzig; treugesinnt; fein; geradeheraus)
honnête; sincère; honnêtement; fidèle; franchement; sincèrement; de bonne foi; franc; franche; intègre; droit-
honnête bijvoeglijk naamwoord
-
sincère bijvoeglijk naamwoord
-
honnêtement bijvoeglijk naamwoord
-
fidèle bijvoeglijk naamwoord
-
franchement bijvoeglijk naamwoord
-
sincèrement bijvoeglijk naamwoord
-
de bonne foi bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
franche bijvoeglijk naamwoord
-
intègre bijvoeglijk naamwoord
-
droit bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufrichtig (öffentlich; rein; fair; offenherzig; geradeheraus; offen; herzlich; gerecht; fein; treu; geöffnet; pur; freigegeben; treuherzig; unverhohlen; unverblümt; unverfälscht; treugesinnt; unverblühmt)
cru; honnêtement; franchement; honnête; franche; sans fard; sans détours; carrément; franc; intègre; crûment-
cru bijvoeglijk naamwoord
-
honnêtement bijvoeglijk naamwoord
-
franchement bijvoeglijk naamwoord
-
honnête bijvoeglijk naamwoord
-
franche bijvoeglijk naamwoord
-
sans fard bijvoeglijk naamwoord
-
sans détours bijvoeglijk naamwoord
-
carrément bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
intègre bijvoeglijk naamwoord
-
crûment bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufrichtig (fair; ehrlich; recht; ehrenwert; gerecht; anständig; korrekt; redlich)
honnêtement; équitable; loyal; franchement; honnête; juste; de bonne foi; franc; sincère; fair-play; légitime; de jeu; avec justice; avec équité; avec raison-
honnêtement bijvoeglijk naamwoord
-
équitable bijvoeglijk naamwoord
-
loyal bijvoeglijk naamwoord
-
franchement bijvoeglijk naamwoord
-
honnête bijvoeglijk naamwoord
-
juste bijvoeglijk naamwoord
-
de bonne foi bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
sincère bijvoeglijk naamwoord
-
fair-play bijvoeglijk naamwoord
-
légitime bijvoeglijk naamwoord
-
de jeu bijvoeglijk naamwoord
-
avec justice bijvoeglijk naamwoord
-
avec équité bijvoeglijk naamwoord
-
avec raison bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufrichtig (unverblümt; unverhohlen; offen; geradeheraus; freimütig; offenherzig; rundheraus)
franchement; sincèrement; carrément; franc; à découvert; franche; librement; ouvertement; à coeur ouvert-
franchement bijvoeglijk naamwoord
-
sincèrement bijvoeglijk naamwoord
-
carrément bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
à découvert bijvoeglijk naamwoord
-
franche bijvoeglijk naamwoord
-
librement bijvoeglijk naamwoord
-
ouvertement bijvoeglijk naamwoord
-
à coeur ouvert bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufrichtig (geradeheraus; freimütig; unverhohlen; rundheraus; aus vollem Halse; aus voller Kehle)
franchement; franc; carrément; ouvertement; sans détours; à coeur ouvert-
franchement bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
carrément bijvoeglijk naamwoord
-
ouvertement bijvoeglijk naamwoord
-
sans détours bijvoeglijk naamwoord
-
à coeur ouvert bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufrichtig (kontemplativ; beschaulich; offen; echt; ehrlich; direkt; aufrecht; geradeheraus; rundheraus)
contemplatif; méditatif; réflexif-
contemplatif bijvoeglijk naamwoord
-
méditatif bijvoeglijk naamwoord
-
réflexif bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufrichtig (ehrlich; aufrecht; schnurgerade; wahr; offen; ernsthaft; direkt; fair; geradeheraus; rundheraus; unverstellt)
direct; sans détours; droit; franchement; carrément; ouvertement; franc; tout droit; avec franchise-
direct bijvoeglijk naamwoord
-
sans détours bijvoeglijk naamwoord
-
droit bijvoeglijk naamwoord
-
franchement bijvoeglijk naamwoord
-
carrément bijvoeglijk naamwoord
-
ouvertement bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
tout droit bijvoeglijk naamwoord
-
avec franchise bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor aufrichtig:
Synoniemen voor "aufrichtig":
Wiktionary: aufrichtig
aufrichtig
Cross Translation:
adjective
aufrichtig
-
ehrlich, einfühlsam sein
-
Avec franchise, sincèrement
-
Qui est franc, véridique, qui dit ce qu’il penser, ce qu’il sentir réellement.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aufrichtig | → sérieux | ↔ earnest — important, serious |
• aufrichtig | → honnête | ↔ honest — scrupulous with regard to telling the truth |
• aufrichtig | → sincère | ↔ sincere — earnest |
• aufrichtig | → comme il faut | ↔ straight — direct, truthful, frank |
• aufrichtig | → direct; simple | ↔ straightforward — not deviating; honest; frank |