Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Zoek: Pflanze

Duitse en Franse zoekresultaten voor: Pflanze

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. Pflanze:
  2. pflanzen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Pflanze (Duits) in het Frans

Pflanze:

Pflanze [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Pflanze (Gewächs)
    la plante; le végétal
    • plante [la ~] zelfstandig naamwoord
    • végétal [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Pflanze:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plante Gewächs; Pflanze Gemüse
végétal Gewächs; Pflanze
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
végétal pflanzlich

Synoniemen voor "Pflanze":


Wiktionary: Pflanze

Pflanze
noun
  1. Botanik: eukaryotischer Organismus, der meist in der Lage ist Photosynthese zu betreiben
Pflanze
Cross Translation:
FromToVia
• Pflanze → plante ↔ plant — een van stengel en bladeren voorzien gewas dat zijn voedsel uit de aarde opneemt
• Pflanze → plante ↔ plant — een organisme dat kooldioxide opneemt en zuurstof afgeeft
• Pflanze → plante ↔ plant — organism capable of photosynthesis

pflanzen:

pflanzen werkwoord (pflanze, pflanzst, pflanzt, pflanzte, pflanztet, gepflanzt)

  1. pflanzen (einpflanzen)
    planter; implanter
    • planter werkwoord (plante, plantes, plantons, plantez, )
    • implanter werkwoord (implante, implantes, implantons, implantez, )
  2. pflanzen (einpflanzen)
    implanter; implanter chirurgicalement
    • implanter werkwoord (implante, implantes, implantons, implantez, )

Conjugations for pflanzen:

Präsens
  1. pflanze
  2. pflanzst
  3. pflanzt
  4. pflanzen
  5. pflanzt
  6. pflanzen
Imperfekt
  1. pflanzte
  2. pflanztest
  3. pflanzte
  4. pflanzten
  5. pflanztet
  6. pflanzten
Perfekt
  1. habe gepflanzt
  2. hast gepflanzt
  3. hat gepflanzt
  4. haben gepflanzt
  5. habt gepflanzt
  6. haben gepflanzt
1. Konjunktiv [1]
  1. pflanze
  2. pflanzest
  3. pflanze
  4. pflanzen
  5. pflanzet
  6. pflanzen
2. Konjunktiv
  1. pflanzte
  2. pflanztest
  3. pflanzte
  4. pflanzten
  5. pflanztet
  6. pflanzten
Futur 1
  1. werde pflanzen
  2. wirst pflanzen
  3. wird pflanzen
  4. werden pflanzen
  5. werdet pflanzen
  6. werden pflanzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde pflanzen
  2. würdest pflanzen
  3. würde pflanzen
  4. würden pflanzen
  5. würdet pflanzen
  6. würden pflanzen
Diverses
  1. pflanz!
  2. pflanzt!
  3. pflanzen Sie!
  5. gepflanzt
  6. pflanzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor pflanzen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
implanter einpflanzen; pflanzen
implanter chirurgicalement einpflanzen; pflanzen
planter einpflanzen; pflanzen ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; bepflanzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen

Wiktionary: pflanzen

pflanzen
verb
  1. zum Anwachsen einsetzen
  2. hinsetzen, aufstellen
  3. österreichisch: zum Narren halten, an der Nase herumführen
pflanzen
verb
  1. Fixer une plante en terre pour qu’elle prenne racine.
Cross Translation:
FromToVia
• pflanzen → planter ↔ poten — ondiep in de aarde stoppen, met name van bollen, wortels, zaden e.d. om deze te laten groeien
• pflanzen → planter ↔ planten — (een plant) in de aarde zetten om te laten groeien of bloeien
• pflanzen → planter ↔ plant — place in soil or other substrate in order that it may live and grow







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0330 seconde
Page rendered in 1.0 seconds