Duits

Uitgebreide vertaling voor schmoren (Duits) in het Frans

schmoren:

schmoren werkwoord (schmore, schmorst, schmort, schmorte, schmortet, geschmort)

  1. schmoren (dämpfen; brutzeln; brodeln; pruzeln; leise kochen)
    gronder; mijoter; étouffer; mitonner; bougonner; grommeler
    • gronder werkwoord (gronde, grondes, grondons, grondez, )
    • mijoter werkwoord (mijote, mijotes, mijotons, mijotez, )
    • étouffer werkwoord (étouffe, étouffes, étouffons, étouffez, )
    • mitonner werkwoord (mitonne, mitonnes, mitonnons, mitonnez, )
    • bougonner werkwoord (bougonne, bougonnes, bougonnons, bougonnez, )
    • grommeler werkwoord (grommelle, grommelles, grommelons, grommelez, )
  2. schmoren (dämpfen; dünsten)
    cuire; mijoter
    • cuire werkwoord (cuis, cuit, cuisons, cuisez, )
    • mijoter werkwoord (mijote, mijotes, mijotons, mijotez, )
  3. schmoren (ablöschen; erlöschen; löschen; )
    éteindre; étuver; étouffer
    • éteindre werkwoord (éteins, éteint, éteignons, éteignez, )
    • étuver werkwoord (étuve, étuves, étuvons, étuvez, )
    • étouffer werkwoord (étouffe, étouffes, étouffons, étouffez, )
  4. schmoren (glühen; sieden)
  5. schmoren (jemanden ersticken; jemanden erdrosseln; dämpfen; jemanden erwürgen)
    asphyxier; suffoquer; étouffer quelqu'un
    • asphyxier werkwoord (asphyxie, asphyxies, asphyxions, asphyxiez, )
    • suffoquer werkwoord (suffoque, suffoques, suffoquons, suffoquez, )

Conjugations for schmoren:

Präsens
  1. schmore
  2. schmorst
  3. schmort
  4. schmoren
  5. schmort
  6. schmoren
Imperfekt
  1. schmorte
  2. schmortest
  3. schmorte
  4. schmorten
  5. schmortet
  6. schmorten
Perfekt
  1. habe geschmort
  2. hast geschmort
  3. hat geschmort
  4. haben geschmort
  5. habt geschmort
  6. haben geschmort
1. Konjunktiv [1]
  1. schmore
  2. schmorest
  3. schmore
  4. schmoren
  5. schmoret
  6. schmoren
2. Konjunktiv
  1. schmorte
  2. schmortest
  3. schmorte
  4. schmorten
  5. schmortet
  6. schmorten
Futur 1
  1. werde schmoren
  2. wirst schmoren
  3. wird schmoren
  4. werden schmoren
  5. werdet schmoren
  6. werden schmoren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde schmoren
  2. würdest schmoren
  3. würde schmoren
  4. würden schmoren
  5. würdet schmoren
  6. würden schmoren
Diverses
  1. schmor!
  2. schmort!
  3. schmoren Sie!
  4. geschmort
  5. schmorend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor schmoren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
asphyxier dämpfen; jemanden erdrosseln; jemanden ersticken; jemanden erwürgen; schmoren ersticken; erwürgen
bougonner brodeln; brutzeln; dämpfen; leise kochen; pruzeln; schmoren brabbeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; knurren; lispeln; meckern; murmeln; murren; nörgeln; rasseln; röcheln; schimpfen; über etwas meckern
couver sous la cendre glühen; schmoren; sieden
cuire dämpfen; dünsten; schmoren Essen zubereiten; erhitzen; kochen; sieden
grommeler brodeln; brutzeln; dämpfen; leise kochen; pruzeln; schmoren brabbeln; brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; knurren; meckern; murren; nörgeln; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; spucken; stottern; summen; surren; über etwas meckern
gronder brodeln; brutzeln; dämpfen; leise kochen; pruzeln; schmoren ausfahren; ballern; bellen; bestrafen; blamieren; brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; brüllen; bumsen; donnern; dröhnen; entgegenhalten; ermahnen; fegen; grassieren; grunzen; gurren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jemandem etwas nachtragen; johlen; kläffen; knallen; knurren; krachen; meckern; murren; nachtragen; nachtragend sein; nörgeln; plätschern; poltern; rasen; rügen; sausen; schallen; schelten; schieben; schimpfen; schmettern; schnurren; schreien; schwirren; singen; skandieren; spucken; stottern; summen; surren; tadeln; toben; tosen; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wettern; wüten; zischen; zurechtweisen; über etwas meckern
mijoter brodeln; brutzeln; dämpfen; dünsten; leise kochen; pruzeln; schmoren
mitonner brodeln; brutzeln; dämpfen; leise kochen; pruzeln; schmoren
suffoquer dämpfen; jemanden erdrosseln; jemanden ersticken; jemanden erwürgen; schmoren ersticken; erwürgen
éteindre ablöschen; auslöschen; ausmachen; ausschalten; erlöschen; ersticken; löschen; schmoren ablöschen; ausdrehen; ausdrücken; auslöschen; ausmachen; auspressen; ausquetschen; ausschalten; erlöschen; löschen; trüben
étouffer ablöschen; auslöschen; ausmachen; ausschalten; brodeln; brutzeln; dämpfen; erlöschen; ersticken; leise kochen; löschen; pruzeln; schmoren bedrängen; beklemmen; beschwichtigen; dämpfen; ersticken; erwürgen; kleinkriegen; nicht erlauben; sich beruhigen; sich fassen; sich mäßigen; temperieren; unterdrücken; zudichten
étouffer quelqu'un dämpfen; jemanden erdrosseln; jemanden ersticken; jemanden erwürgen; schmoren
étuver ablöschen; auslöschen; ausmachen; ausschalten; erlöschen; ersticken; löschen; schmoren

Synoniemen voor "schmoren":


Wiktionary: schmoren


Cross Translation:
FromToVia
schmoren braiser braise — To cook in a small amount of liquid
schmoren mijoter; mitonner; étuver; braiser smoren — iets in enig vet aanbraden, vervolgens vocht toevoegen en afdekken om het zachtjes gaar te laten worden
schmoren braiser braiseren — (overgankelijk), kookkunst|nld het eerst aanbraden en vervolgens net onder het kookpunt gaar laten worden van bepaalde voedingsmiddelen, met name vlees, vis en harde groente

Computer vertaling door derden: