Gewiegt: vertaling Duits

Remove Ads

Overzicht

Duits naar Frans: Meer gegevens...

gewiegt:
- intelligent; malin; brillant; futé; adroit; judicieux; rusé; sagacieux; habile; débrouillard; agile; perspicace; astucieux; ingénieux; roublard; calculateur; avec ruse; avec astuce; fin; aiguisé; sournoisement; calculé; astucieusement
wiegen:
- saluer de la main; faire signe à; faire signe de la main; secouer; osciller; balancer; chanceler; tituber; se balancer; être bercé; vaciller; être houleux; bercer; peser
Wiktionary:
- gewiegt → artificieux, astucieux, rusé
- wiegen → peser, bercer, remuer
- wiegen → bercer, peser

Duits

Uitgebreide vertaling voor gewiegt (Duits) in het Frans

gewiegt:

gewiegt bijvoeglijk naamwoord

gewiegt (intelligent; klug; nett; gewichst; witzig; clever; pfiffig; schlau; geschickt; gescheit; schlagfertig; geübt; flott; aufgeweckt; spitzfindig; gerissen; hinterlistig; behende; scharfsinnig; ausgeschlafen; gewandt; flink; listig; ausgekocht)
intelligent; malin; brillant; futé; adroit; judicieux; rusé; sagacieux; habile; débrouillard; agile; perspicace; astucieux; ingénieux; roublard
- intelligent bijvoeglijk naamwoord
- malin bijvoeglijk naamwoord
- brillant bijvoeglijk naamwoord
- futé bijvoeglijk naamwoord
- adroit bijvoeglijk naamwoord
- judicieux bijvoeglijk naamwoord
- rusé bijvoeglijk naamwoord
- sagacieux bijvoeglijk naamwoord
- habile bijvoeglijk naamwoord
- débrouillard bijvoeglijk naamwoord
- agile bijvoeglijk naamwoord
- perspicace bijvoeglijk naamwoord
- astucieux bijvoeglijk naamwoord
- ingénieux bijvoeglijk naamwoord
- roublard bijvoeglijk naamwoord
gewiegt (gerissen; pfiffig; durchtrieben; verschlagen; schlau; verschmitzt; listig; gewichst; ausgekocht)
futé; malin; rusé; calculateur; avec ruse; avec astuce; fin; astucieux; aiguisé; sournoisement; calculé; astucieusement; roublard
- futé bijvoeglijk naamwoord
- malin bijvoeglijk naamwoord
- rusé bijvoeglijk naamwoord
- calculateur bijvoeglijk naamwoord
- avec ruse bijvoeglijk naamwoord
- avec astuce bijvoeglijk naamwoord
- fin bijvoeglijk naamwoord
- astucieux bijvoeglijk naamwoord
- aiguisé bijvoeglijk naamwoord
- sournoisement bijvoeglijk naamwoord
- calculé bijvoeglijk naamwoord
- astucieusement bijvoeglijk naamwoord
- roublard bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor gewiegt:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
calculateur		Computer; Datenverarbeitungsanlage; EDV; PC; Rechner; elektronische Datenverarbeitungsanlage
fin		Ablauf; Abschluß; Aufhören; Ausklang; Auslauf; Ausscheiden; Beendigung; Beendung; Beschluß; Ende; Endkampf; Endlauf; Endpunkt; Entknotung; Ergebnis; Feststellung; Finish; Folgerung; Konklusion; Lösung; Schluß; Schlußbetrachtung; Schlußfolgerung; Schlußstück; Schlußteil; Ziel; Ziellinie
malin		Falschheit; Gerissenheit; Gewiegtheit; Hinterlist; Klugheit; Könner; List; Listigkeit; Niederträchtigkeit; Pfiffigkeit; Scharfsichtigkeit; Scharfsinn; Schlagfertigkeit; Schlauberger; Schlauheit; Schlauigkeit; Schlaukopf; Schlaumeier
roublard		Angeber; Schlawiner; Schleicher
rusé		Falschheit; Gerissenheit; Gewiegtheit; Hinterlist; Klugheit; Listigkeit; Niederträchtigkeit; Pfiffigkeit; Pfiffikus; Scharfsichtigkeit; Scharfsinn; Schlagfertigkeit; Schlauberger; Schlauheit; Schlauigkeit; Schlaumeier
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
adroit	aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; spitzfindig; witzig	albern; anspruchslos; aufgeweckt; aufrecht; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; bei weitem; berechnend; bewandert; clever; dreist; dumm; durchtrieben; ehrlich; eigennützig; einfach; erfahren; fachmännisch; flink; flott; geistlos; geradeheraus; gerissen; gescheit; geschickt; geschult; gewandt; gewichst; geübt; glatt; handlich; helle; imHandumdrehen; kindisch; klug; kundig; leicht; mühelos; nicht schwer; pfiffig; raffiniert; sachverständig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schlicht; schneidig; simpel; spitzfindig; stumpf; stumpfsinnig; tauglich; treffend; tüchtig; verschmitzt; wahrhaft
agile	aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; spitzfindig; witzig	albern; anspruchslos; aufgeweckt; ausgelernt; behende; bei weitem; dumm; einfach; fachmännisch; flink; fähig; geistlos; geistreich; gekonnt; gescheit; geschickt; geschult; geschwind; gewandt; geübt; glatt; handlich; hastig; imHandumdrehen; kindisch; klug; kundig; leicht; mühelos; nicht schwer; pfiffig; raffiniert; rasch; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schlau; schleunig; schlicht; schnell; simpel; spitzfindig; stumpf; stumpfsinnig; tauglich; treffend; tüchtig
aiguisé	ausgekocht; durchtrieben; gerissen; gewichst; gewiegt; listig; pfiffig; schlau; verschlagen; verschmitzt	abgefeimt; ausgekocht; beißend; berechnend; durchtrieben; falsch; gerissen; geschliffen; gewandt; gewichst; hinterhältig; hinterlistig; link; listig; messerscharf; raffiniert; scharf; schlau; spitzfindig; verschlagen; verschmitzt
astucieusement	ausgekocht; durchtrieben; gerissen; gewichst; gewiegt; listig; pfiffig; schlau; verschlagen; verschmitzt	aufgeweckt; ausgekocht; ausgelernt; ausgeschlafen; behende; berechnend; clever; dreist; durchtrieben; eigennützig; fachmännisch; flink; flott; fähig; geistreich; gekonnt; gerissen; gescheit; geschickt; geschult; gewandt; gewichst; gewieft; geübt; glatt; handlich; helle; klug; kundig; listig; pfiffig; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schneidig; spitzfindig; tüchtig; verschmitzt
astucieux	aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; durchtrieben; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; spitzfindig; verschlagen; verschmitzt; witzig	aufgeweckt; ausgekocht; ausgelernt; ausgeschlafen; behende; berechnend; clever; dreist; durchtrieben; eigennützig; erfinderisch; fabelhaft; fachmännisch; flink; flott; fähig; geistreich; gekonnt; genial; gerissen; gescheit; geschickt; geschult; gewandt; gewichst; gewieft; geübt; glatt; großartig; handlich; helle; klug; kundig; listig; mit geschliffener Zunge; pfiffig; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schneidig; spitzfindig; toll; tüchtig; vernünftig; verschmitzt
avec astuce	ausgekocht; durchtrieben; gerissen; gewichst; gewiegt; listig; pfiffig; schlau; verschlagen; verschmitzt	aufgeweckt; ausgelernt; behende; fachmännisch; fähig; geistreich; gekonnt; gescheit; geschickt; geschult; gewandt; geübt; handlich; klug; kundig; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schlau; tüchtig
avec ruse	ausgekocht; durchtrieben; gerissen; gewichst; gewiegt; listig; pfiffig; schlau; verschlagen; verschmitzt	aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; dreist; durchtrieben; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; geübt; glatt; helle; klug; listig; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schneidig; spitzfindig; verschmitzt
brillant	aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; spitzfindig; witzig	aufgeweckt; ausgelernt; behende; besser als die anderen; bezaubernd; blank; blendend; blinkend; brillant; brillante; brilliant; einmalig; einzigartig; enorm; entzückend; ergreifend; fabelhaft; fachmännisch; famos; fähig; geistreich; gekonnt; genial; gescheit; geschickt; geschult; gewandt; geübt; glanzreich; glatt; glimmend; glänzend; grandios; großartig; großsprecherisch; gut; handlich; hell; herausragend; hervorragend; klar; klug; kundig; leuchtend; licht; luminös; phantastisch; prachtvoll; prächtig; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schimmernd; schlau; stark; strahlend; tipp-topp; tüchtig; vortrefflich
calculateur	ausgekocht; durchtrieben; gerissen; gewichst; gewiegt; listig; pfiffig; schlau; verschlagen; verschmitzt	berechnend; eigennützig
calculé	ausgekocht; durchtrieben; gerissen; gewichst; gewiegt; listig; pfiffig; schlau; verschlagen; verschmitzt	berechnend; durchdacht; eigennützig
débrouillard	aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; spitzfindig; witzig	aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; berechnend; clever; dreist; durchtrieben; eigennützig; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewieft; geübt; glatt; helle; klug; listig; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schneidig; spitzfindig; verschmitzt
fin	ausgekocht; durchtrieben; gerissen; gewichst; gewiegt; listig; pfiffig; schlau; verschlagen; verschmitzt	abgefeimt; anmutig; aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; beleidigend; berechnend; bissig; clever; delikat; dreist; durchtrieben; dünn; edel; elegant; entzückend; falsch; fein; feiner Geschmack; feinfühlig; flink; flott; galant; geistreich; gemütlich; gerissen; gescheit; geschickt; geschmeidig; gewandt; gewichst; geübt; glatt; grazil; graziös; helle; hinterhältig; hinterlistig; hold; hübsch; klug; kränkend; leichtgebaut; lieblich; link; listig; pfiffig; raffiniert; rank; reizend; scharf; scharfsinnig; schick; schlagfertig; schlank; schlau; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich; schmächtig; schneidig; scmächtig; spitzfindig; spitzig; subtil; verschlagen; verschmitzt; zart; zerbrechlich; zierlich; zierlich gebaut
futé	aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; durchtrieben; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; spitzfindig; verschlagen; verschmitzt; witzig	aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; bösartig; böse; clever; doppelzüngig; dreist; durchtrieben; falsch; flink; flott; gehässig; gemein; gerieben; gerissen; gescheit; geschickt; geschliffen; gewandt; gewichst; gewieft; geübt; glatt; heimtückisch; helle; hinterhältig; hinterlistig; klug; listig; niederträchtig; pfiffig; raffiniert; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schneidig; schuftig; schurkisch; spitzfindig; tückisch; verräterisch; verschlagen; verschmitzt; verstohlen
habile	aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; spitzfindig; witzig	aufgeweckt; ausgekocht; ausgelernt; ausgeschlafen; befähig; behende; bewandert; clever; dreist; durchtrieben; erfahren; fabelhaft; fachmännisch; flink; flott; fähig; geistreich; gekonnt; genial; gerissen; gescheit; geschickt; geschult; geschwind; gewandt; gewichst; geübt; glatt; großartig; handlich; hastig; helle; kapabel; klug; kompetent; kundig; pfiffig; qualifiziert; raffiniert; rasch; routiniert; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schleunig; schneidig; schnell; spitzfindig; tauglich; toll; treffend; tüchtig; verschmitzt
ingénieux	aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; spitzfindig; witzig	aufgeweckt; ausgekocht; ausgelernt; ausgeschlafen; behende; clever; dreist; durchtrieben; erfinderisch; fachmännisch; flink; flott; fähig; geistreich; gekonnt; genial; gerissen; gescheit; geschickt; geschult; gewandt; gewichst; geübt; glatt; handlich; helle; klug; kundig; listig; pfiffig; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schneidig; sinnreich; spitzfindig; tüchtig; vernünftig; verschmitzt
intelligent	aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; spitzfindig; witzig	aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; brillant; clever; dreist; durchtrieben; einsichtsvoll; fachgerecht; fachkundig; fachmännisch; flink; flott; geistreich; gelehrt; genial; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewieft; geübt; glatt; helle; hochgelehrt; intelligent; klug; kompetent; listig; pfiffig; sachkundig; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schneidig; spitzfindig; vernünftig; verschmitzt; weise
judicieux	aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig

Wiktionary: gewiegt

gewiegt

adjective

littéraire|fr péjoratif|fr Qui est plein d’artifice, de ruse.
- artificieux → abgefeimt; arglistig; gerieben; gewiegt; listig; schlau; gewitzt
Qui a de l’astuce.
- astucieux → abgefeimt; arglistig; gerieben; gewiegt; listig; schlau; gewitzt
Qui a de la ruse, qui est plein de ruses.
- rusé → abgefeimt; arglistig; gerieben; gewiegt; listig; schlau; gewitzt

wiegen:

wiegen werkwoord (wiege, wiegst, wiegt, wiegte, wiegtet, gewiegt)

wiegen (winken; schwenken)
saluer de la main; faire signe à; faire signe de la main
- saluer de la main werkwoord
- faire signe à werkwoord
- faire signe de la main werkwoord
wiegen (schaukeln; fließen; wallen; schlingen; winken; schleudern; wogen; pendeln; dünen; schlingern; schwingen; schwenken; herumfliegen; schwanken; wackeln; baumeln; flattern; schmettern; wippen; schlittern; schlenkern; watscheln; schlackern; tänzeln; sichwellen)
secouer; osciller; balancer; chanceler; tituber; se balancer; être bercé; vaciller; être houleux
- secouer werkwoord (secoue, secoues, secouons, secouez, secouent, secouais, secouait, secouions, secouiez, secouaient, secouai, secouas, secoua, secouâmes, secouâtes, secouèrent, secouerai, secoueras, secouera, secouerons, secouerez, secoueront)
- osciller werkwoord (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, oscillent, oscillais, oscillait, oscillions, oscilliez, oscillaient, oscillai, oscillas, oscilla, oscillâmes, oscillâtes, oscillèrent, oscillerai, oscilleras, oscillera, oscillerons, oscillerez, oscilleront)
- balancer werkwoord (balance, balances, balançons, balancez, balancent, balançais, balançait, balancions, balanciez, balançaient, balançai, balanças, balança, balançâmes, balançâtes, balancèrent, balancerai, balanceras, balancera, balancerons, balancerez, balanceront)
- chanceler werkwoord (chancelle, chancelles, chancelons, chancelez, chancellent, chancelais, chancelait, chancelions, chanceliez, chancelaient, chancelai, chancelas, chancela, chancelâmes, chancelâtes, chancelèrent, chancellerai, chancelleras, chancellera, chancellerons, chancellerez, chancelleront)
- tituber werkwoord (titube, titubes, titubons, titubez, titubent, titubais, titubait, titubions, titubiez, titubaient, titubai, titubas, tituba, titubâmes, titubâtes, titubèrent, tituberai, tituberas, titubera, tituberons, tituberez, tituberont)
- se balancer werkwoord
- être bercé werkwoord
- vaciller werkwoord (vacille, vacilles, vacillons, vacillez, vacillent, vacillais, vacillait, vacillions, vacilliez, vacillaient, vacillai, vacillas, vacilla, vacillâmes, vacillâtes, vacillèrent, vacillerai, vacilleras, vacillera, vacillerons, vacillerez, vacilleront)
- être houleux werkwoord
wiegen (schaukeln; schwanken)
secouer; balancer; être bercé; bercer; se balancer; être houleux; vaciller; chanceler; osciller; tituber
- secouer werkwoord (secoue, secoues, secouons, secouez, secouent, secouais, secouait, secouions, secouiez, secouaient, secouai, secouas, secoua, secouâmes, secouâtes, secouèrent, secouerai, secoueras, secouera, secouerons, secouerez, secoueront)
- balancer werkwoord (balance, balances, balançons, balancez, balancent, balançais, balançait, balancions, balanciez, balançaient, balançai, balanças, balança, balançâmes, balançâtes, balancèrent, balancerai, balanceras, balancera, balancerons, balancerez, balanceront)
- être bercé werkwoord
- bercer werkwoord (berce, berces, berçons, bercez, bercent, berçais, berçait, bercions, berciez, berçaient, berçai, berças, berça, berçâmes, berçâtes, bercèrent, bercerai, berceras, bercera, bercerons, bercerez, berceront)
- se balancer werkwoord
- être houleux werkwoord
- vaciller werkwoord (vacille, vacilles, vacillons, vacillez, vacillent, vacillais, vacillait, vacillions, vacilliez, vacillaient, vacillai, vacillas, vacilla, vacillâmes, vacillâtes, vacillèrent, vacillerai, vacilleras, vacillera, vacillerons, vacillerez, vacilleront)
- chanceler werkwoord (chancelle, chancelles, chancelons, chancelez, chancellent, chancelais, chancelait, chancelions, chanceliez, chancelaient, chancelai, chancelas, chancela, chancelâmes, chancelâtes, chancelèrent, chancellerai, chancelleras, chancellera, chancellerons, chancellerez, chancelleront)
- osciller werkwoord (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, oscillent, oscillais, oscillait, oscillions, oscilliez, oscillaient, oscillai, oscillas, oscilla, oscillâmes, oscillâtes, oscillèrent, oscillerai, oscilleras, oscillera, oscillerons, oscillerez, oscilleront)
- tituber werkwoord (titube, titubes, titubons, titubez, titubent, titubais, titubait, titubions, titubiez, titubaient, titubai, titubas, tituba, titubâmes, titubâtes, titubèrent, tituberai, tituberas, titubera, tituberons, tituberez, tituberont)
wiegen (schaukeln)
bercer; osciller; balancer; vaciller; chanceler
- bercer werkwoord (berce, berces, berçons, bercez, bercent, berçais, berçait, bercions, berciez, berçaient, berçai, berças, berça, berçâmes, berçâtes, bercèrent, bercerai, berceras, bercera, bercerons, bercerez, berceront)
- osciller werkwoord (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, oscillent, oscillais, oscillait, oscillions, oscilliez, oscillaient, oscillai, oscillas, oscilla, oscillâmes, oscillâtes, oscillèrent, oscillerai, oscilleras, oscillera, oscillerons, oscillerez, oscilleront)
- balancer werkwoord (balance, balances, balançons, balancez, balancent, balançais, balançait, balancions, balanciez, balançaient, balançai, balanças, balança, balançâmes, balançâtes, balancèrent, balancerai, balanceras, balancera, balancerons, balancerez, balanceront)
- vaciller werkwoord (vacille, vacilles, vacillons, vacillez, vacillent, vacillais, vacillait, vacillions, vacilliez, vacillaient, vacillai, vacillas, vacilla, vacillâmes, vacillâtes, vacillèrent, vacillerai, vacilleras, vacillera, vacillerons, vacillerez, vacilleront)
- chanceler werkwoord (chancelle, chancelles, chancelons, chancelez, chancellent, chancelais, chancelait, chancelions, chanceliez, chancelaient, chancelai, chancelas, chancela, chancelâmes, chancelâtes, chancelèrent, chancellerai, chancelleras, chancellera, chancellerons, chancellerez, chancelleront)
wiegen
peser
- peser werkwoord (pèse, pèses, pesons, pesez, pèsent, pesais, pesait, pesions, pesiez, pesaient, pesai, pesas, pesa, pesâmes, pesâtes, pesèrent, pèserai, pèseras, pèsera, pèserons, pèserez, pèseront)

Conjugations for wiegen:

Präsens

wiege
wiegst
wiegt
wiegen
wiegt
wiegen

Imperfekt

wiegte
wiegtest
wiegte
wiegten
wiegtet
wiegten

Perfekt

habe gewiegt
hast gewiegt
hat gewiegt
haben gewiegt
habt gewiegt
haben gewiegt

1. Konjunktiv [1]

wiege
wiegest
wiege
wiegen
wieget
wiegen

2. Konjunktiv

wiegte
wiegtest
wiegte
wiegten
wiegtet
wiegten

Futur 1

werde wiegen
wirst wiegen
wird wiegen
werden wiegen
werdet wiegen
werden wiegen

1. Konjunktiv [2]

würde wiegen
würdest wiegen
würde wiegen
würden wiegen
würdet wiegen
würden wiegen

Diverses

wieg!
wiegt!
wiegen Sie!
gewiegt
wiegend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor wiegen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
balancer	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	ausbalancieren; balancieren; federn; grübeln; herumstreifen; herumstreunen; hin und her wanken; pendeln; schaukeln; schlenkern; schleudern; schlingern; schwanken; schwenken; schwingen; streunen; taumeln; umherschweifen; unschlüssig warten; wankelen; wanken; zweifeln; zögern
bercer	schaukeln; schwanken; wiegen	hin und her wanken; pendeln; schaukeln; schlenkern; schleudern; schlingern; schwanken; schwenken; schwingen; taumeln; wanken
chanceler	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	schlingern; schwanken; schwenken; taumeln; wankelen; wanken
faire signe de la main	schwenken; wiegen; winken
faire signe à	schwenken; wiegen; winken	grüßen; winken
osciller	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	baumeln; flackern; flammen; funkeln; hin und her wanken; pendeln; rütteln; schaukeln; schlenkern; schleudern; schlingern; schwanken; schwenken; schwingen; taumeln; wankelen; wanken; wricken; wriggeln
peser	wiegen	abwegen; abwägen; aussetzen; auswegen; bedenken; beschauen; betrachten; drücken; ernennen; erwägen; knellen; mit sorge betrachten; quetschen; reflektieren; spekulieren; überdenken; überlegen
saluer de la main	schwenken; wiegen; winken
se balancer	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	baumeln; hin und her wanken; pendeln; schaukeln; schlenkern; schleudern; schlingern; schwanken; schwenken; schwingen; taumeln; wanken
secouer	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	abklopfen; abschlagen; abschütteln; aufschütteln; beben; bibbern; erschüttern; hin und her bewegen; rütteln; schlingern; schwenken; schütteln; sich entäußern von; sich vom Halse schaffen; stoßen; umschütteln; vibrieren; wricken; wriggeln
tituber	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	schlingern; schwanken; schwenken; taumeln; wanken
vaciller	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	flackern; flammen; funkeln; schlingern; schwanken; schwenken; taumeln; wankelen; wanken
être bercé	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen
être houleux	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen

Synoniemen voor "wiegen":

oszillieren; pendeln; schaukeln; schwingen
wägen
abwiegen; auf die Waage bringen; auswiegen; einwiegen

Wiktionary: wiegen

wiegen

(transitiv) das Gewicht von jemandem oder etwas messen
- wiegen → peser
(intransitiv) ein bestimmtes Gewicht besitzen
- wiegen → peser
jemanden oder etwas vorsichtig hin und her schaukeln
- wiegen → bercer

wiegen

verb

balancer dans un berceau.
- bercer → wiegen
appuyer fortement sur une chose, faire sentir son poids.
- peser → schwer sein; wiegen; wägen; abwägen

Cross Translation:

From	To	Via
• wiegen	→ bercer	↔ cradle — to rock (a baby to sleep)
• wiegen	→ remuer; bercer	↔ rock — move gently back and forth
• wiegen	→ peser	↔ weigh — to determine the weight of an object
• wiegen	→ peser	↔ weigh — to have a certain weight
• wiegen	→ peser	↔ wegen — het gewicht/de massa bepalen
• wiegen	→ peser	↔ wegen — een bepaald gewicht/massa als eigenschap hebben
• wiegen	→ bercer	↔ wiegen — zachtjes heen en weer bewegen, gewoonlijk om een zuigeling in slaap te brengen

Computer vertaling door derden: