Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. reinigen:
  2. Reinigen:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Reinigen (Duits) in het Frans

Reinigen vorm van reinigen:

reinigen werkwoord (reinige, reinigst, reinigt, reinigte, reinigtet, gereinigt)

  1. reinigen (saubermachen; säubern; putzen; aufräumen; reinmachen)
    nettoyer; purifier; laver; épurer; nettoyer à fond; purger; récurer; éponger
    • nettoyer werkwoord (nettoie, nettoies, nettoyons, nettoyez, )
    • purifier werkwoord (purifie, purifies, purifions, purifiez, )
    • laver werkwoord (lave, laves, lavons, lavez, )
    • épurer werkwoord (épure, épures, épurons, épurez, )
    • nettoyer à fond werkwoord
    • purger werkwoord (purge, purges, purgeons, purgez, )
    • récurer werkwoord (récure, récures, récurons, récurez, )
    • éponger werkwoord (éponge, éponges, épongeons, épongez, )
  2. reinigen (läutern; säubern; klären; aufklären; abtreiben)
    nettoyer; purger; épurer; purifier; laver
    • nettoyer werkwoord (nettoie, nettoies, nettoyons, nettoyez, )
    • purger werkwoord (purge, purges, purgeons, purgez, )
    • épurer werkwoord (épure, épures, épurons, épurez, )
    • purifier werkwoord (purifie, purifies, purifions, purifiez, )
    • laver werkwoord (lave, laves, lavons, lavez, )

Conjugations for reinigen:

Präsens
  1. reinige
  2. reinigst
  3. reinigt
  4. reinigen
  5. reinigt
  6. reinigen
Imperfekt
  1. reinigte
  2. reinigtest
  3. reinigte
  4. reinigten
  5. reinigtet
  6. reinigten
Perfekt
  1. habe gereinigt
  2. hast gereinigt
  3. hat gereinigt
  4. haben gereinigt
  5. habt gereinigt
  6. haben gereinigt
1. Konjunktiv [1]
  1. reinige
  2. reinigest
  3. reinige
  4. reinigen
  5. reiniget
  6. reinigen
2. Konjunktiv
  1. reinigte
  2. reinigtest
  3. reinigte
  4. reinigten
  5. reinigtet
  6. reinigten
Futur 1
  1. werde reinigen
  2. wirst reinigen
  3. wird reinigen
  4. werden reinigen
  5. werdet reinigen
  6. werden reinigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde reinigen
  2. würdest reinigen
  3. würde reinigen
  4. würden reinigen
  5. würdet reinigen
  6. würden reinigen
Diverses
  1. reinig!
  2. reinigt!
  3. reinigen Sie!
  4. gereinigt
  5. reinigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor reinigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
laver abtreiben; aufklären; aufräumen; klären; läutern; putzen; reinigen; reinmachen; saubermachen; säubern abscheuern; abspülen; ausspülen; auswaschen; freiplädieren; freisprechen; reinwaschen; scheuern; schrubben; säubern; waschen
nettoyer abtreiben; aufklären; aufräumen; klären; läutern; putzen; reinigen; reinmachen; saubermachen; säubern abblenden; abdecken; abhängen; abkoppeln; abmontieren; abnehmen; abräumen; abscheuern; abschirmen; abstauben; abtrennen; abwischen; abziehen; andrehen; anstellen; aufbewahren; aufheben; aufhellen; aufklären; aufknoten; auflösen; aufmachen; aufräumen; auftrennen; aufwischen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausmisten; ausräumen; ausverkaufen; beheben; benehmen; bereinigen; bergen; beseitigen; bewahren; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; entstauben; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; lagern; lockern; loshaken; loskoppeln; loslösen; losmachen; losziehen; lösen; putzen; sauber machen; sauberhalten; schaukeln; scheuern; schrubben; schwinden; sinken; speichern; treiben; verfallen; weglegen; wegräumen
nettoyer à fond aufräumen; putzen; reinigen; reinmachen; saubermachen; säubern Stall ausmisten; abhängen; abkoppeln; abtrennen; andrehen; aufknoten; auflösen; aufmachen; auftrennen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausmisten; ausräumen; lockern; loshaken; loskoppeln; loslösen; losmachen; losziehen; lösen; treiben
purger abtreiben; aufklären; aufräumen; klären; läutern; putzen; reinigen; reinmachen; saubermachen; säubern laxieren
purifier abtreiben; aufklären; aufräumen; klären; läutern; putzen; reinigen; reinmachen; saubermachen; säubern
récurer aufräumen; putzen; reinigen; reinmachen; saubermachen; säubern
éponger aufräumen; putzen; reinigen; reinmachen; saubermachen; säubern abwischen; fegen
épurer abtreiben; aufklären; aufräumen; klären; läutern; putzen; reinigen; reinmachen; saubermachen; säubern raffinieren; veredeln; verfeinern

Synoniemen voor "reinigen":


Wiktionary: reinigen

reinigen
  1. etwas von Schmutz befreien, eine Verunreinigung beseitigen
reinigen
verb
  1. Débarrasser de taches
  2. rendre net, propre.
  3. Suisse|fr nettoyer

Cross Translation:
FromToVia
reinigen poutzer; nettoyer clean — (transitive) to remove dirt from a place or object
reinigen nettoyer clean — (intransitive) to make things clean
reinigen purifier purify — cleanse something of impurities
reinigen nettoyer reinigen — zichtbare en onzichtbare vervuiling van een oppervlak verwijderen

Reinigen:

Reinigen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Reinigen (Saubermachen; Putzen)
    le nettoyage; le ménage; le rangement
  2. Reinigen (Waschen; Sauber machen)
    le nettoyage; le lavage
    • nettoyage [le ~] zelfstandig naamwoord
    • lavage [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Reinigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lavage Reinigen; Sauber machen; Waschen Geschirr; Scheuern; Spülung
ménage Putzen; Reinigen; Saubermachen Dynastie; Familie; Haushalten; Haushaltung; Privathaushalt; Reinigungsarbeit; Scheuern; Sippe; Sippschaft; Verwandtschaft
nettoyage Putzen; Reinigen; Sauber machen; Saubermachen; Waschen Bereinigung; Bohnern; Reinigung; Reinigungsarbeit; Scheuern; Schrubben; Säuberung
rangement Putzen; Reinigen; Saubermachen Anordnen; Anordnung; Anpassen; Arrangement; Arrangieren; Aufbau; Aufstellung; Eingliederung; Einreihung; Einrichtung; Einteilung; Ordnung; Rangordnung; Reihenfolge

Wiktionary: Reinigen


Cross Translation:
FromToVia
Reinigen épuration purge — the act of purging

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van Reinigen