Overzicht
Duits naar Frans: Meer gegevens...
- Franc:
-
Wiktionary:
- Franc → franc luxembourgeois, franc, franc belge
- Franc → franc
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
franc:
- Frank; Franc
- ehrlich; aufrecht; geradeheraus; wahrhaft; frech; onverfroren; keck; dreist; offen; gerade; frei; rechtschaffen; fair; recht; ehrenwert; gerecht; anständig; aufrichtig; korrekt; redlich; zugänglich; aufgeschlossen; wahr; wirklich; richtig; unverblümt; unumwunden; vollmundig; unverhohlen; freimütig; offenherzig; rundheraus; unbefangen; freisinnig; freizügig; fidel; pur; treuherzig; treugesinnt; fein; brav; gepflegt; angemessen; sauber; höflich; züchtig; tugendhaft; dezent; sittsam; aus voller Kehle; aus vollem Halse; unverschämt; öffentlich; rein; herzlich; treu; geöffnet; freigegeben; unverfälscht; unverblühmt; schnurgerade; ernsthaft; direkt; unverstellt
-
Wiktionary:
- Franc → Franke
- franc → portofrei, offenherzig, aufrichtig
- franc → Franken, Franc
- franc → fränkisch, Franken, Franc
Duits
Uitgebreide vertaling voor Franc (Duits) in het Frans
Franc:
Vertaal Matrix voor Franc:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
franc | Franc; Frank | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
franc | angemessen; anständig; aufgeschlossen; aufrecht; aufrichtig; aus vollem Halse; aus voller Kehle; brav; dezent; direkt; dreist; ehrenwert; ehrlich; ernsthaft; fair; fein; fidel; frech; frei; freigegeben; freimütig; freisinnig; freizügig; gepflegt; gerade; geradeheraus; gerecht; geöffnet; herzlich; höflich; keck; korrekt; offen; offenherzig; onverfroren; pur; recht; rechtschaffen; redlich; rein; richtig; rundheraus; sauber; schnurgerade; sittsam; treu; treugesinnt; treuherzig; tugendhaft; unbefangen; unumwunden; unverblühmt; unverblümt; unverfälscht; unverhohlen; unverschämt; unverstellt; vollmundig; wahr; wahrhaft; wirklich; zugänglich; züchtig; öffentlich |
Wiktionary: Franc
Franc
Cross Translation:
noun
-
ehemalige Währungseinheit Luxemburgs
- Franc → franc luxembourgeois
-
ehemalige Währungseinheit Frankreichs
- Franc → franc
-
ehemalige Währungseinheit Belgiens
- Franc → franc belge
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Franc | → franc | ↔ franc — former currency of France and Belgium |
Computer vertaling door derden:
Frans
Uitgebreide vertaling voor Franc (Frans) in het Duits
franc:
-
le franc
-
franc (adroit; honnête; sincère; vrai; intègre; par où; direct; de bonne foi; en quoi; dans lequel; sur laquelle; sur lesquels; où; à quoi; sur lequel; sur quoi; sur lesquelles)
ehrlich; aufrecht; geradeheraus; wahrhaft-
ehrlich bijvoeglijk naamwoord
-
aufrecht bijvoeglijk naamwoord
-
geradeheraus bijvoeglijk naamwoord
-
wahrhaft bijvoeglijk naamwoord
-
-
franc (impertinent; hardi; libéral; hardiment; trop familièrement; audacieux; libre; aisément; sans crainte; impertinemment; franchement; aisé; familier; téméraire; intrépide; indiscret; familièrement; audacieusement; avec assurance; témérairement; trop familier; avec aisance)
frech; onverfroren; keck; dreist-
frech bijvoeglijk naamwoord
-
onverfroren bijvoeglijk naamwoord
-
keck bijvoeglijk naamwoord
-
dreist bijvoeglijk naamwoord
-
-
franc (tout droit; directement; sans détour)
-
franc (en toute honnêteté; sincèrement; sincère; honnête; honnêtement; franchement; franche; intègre; loyal)
ehrlich; rechtschaffen; wahrhaft-
ehrlich bijvoeglijk naamwoord
-
rechtschaffen bijvoeglijk naamwoord
-
wahrhaft bijvoeglijk naamwoord
-
-
franc (honnête; honnêtement; équitable; loyal; franchement; juste; de bonne foi; sincère; fair-play; légitime; de jeu; avec justice; avec équité; avec raison)
-
franc (accessible; ouvert; avenant; abordable; s'un abord facile)
offen; zugänglich; aufgeschlossen; frei-
offen bijvoeglijk naamwoord
-
zugänglich bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeschlossen bijvoeglijk naamwoord
-
frei bijvoeglijk naamwoord
-
-
franc (véridique; vrai; vraiment; réelle; véritable; sincère; véridiquement; franchement; véritablement; réellement)
-
franc (franchement; ouvert; franche; sans détours; carrément)
-
franc (sans réserve; sincère; franchement; sincèrement)
vollmundig-
vollmundig bijvoeglijk naamwoord
-
-
franc (carrément; franchement; sincèrement; à découvert; franche; librement; ouvertement; à coeur ouvert)
unverblümt; unverhohlen; offen; geradeheraus; aufrichtig; freimütig; offenherzig; rundheraus-
unverblümt bijvoeglijk naamwoord
-
unverhohlen bijvoeglijk naamwoord
-
offen bijvoeglijk naamwoord
-
geradeheraus bijvoeglijk naamwoord
-
aufrichtig bijvoeglijk naamwoord
-
freimütig bijvoeglijk naamwoord
-
offenherzig bijvoeglijk naamwoord
-
rundheraus bijvoeglijk naamwoord
-
-
franc (non prévenu; hardi; sans préjugés; impartial; sans parti pris)
unbefangen; freisinnig; freimütig; freizügig-
unbefangen bijvoeglijk naamwoord
-
freisinnig bijvoeglijk naamwoord
-
freimütig bijvoeglijk naamwoord
-
freizügig bijvoeglijk naamwoord
-
-
franc (honnête; réel; vraiment; véritable; sincère; franchement; sage; dévoué; ouvertement; avec franchise; à coeur ouvert; droit; vrai; fidèle; carrément; direct; réellement; véritablement; vertueux; intègre; réelle; loyal; véridique; fidèlement; de bonne foi; comme il faut; véridiquement; sans détours)
-
franc (droit; honnête; sincère; honnêtement; fidèle; franchement; sincèrement; de bonne foi; franche; intègre)
offenherzig; aufrichtig; ehrlich; offen; pur; gerecht; fair; gerade; treuherzig; treugesinnt; fein; geradeheraus-
offenherzig bijvoeglijk naamwoord
-
aufrichtig bijvoeglijk naamwoord
-
ehrlich bijvoeglijk naamwoord
-
offen bijvoeglijk naamwoord
-
pur bijvoeglijk naamwoord
-
gerecht bijvoeglijk naamwoord
-
fair bijvoeglijk naamwoord
-
gerade bijvoeglijk naamwoord
-
treuherzig bijvoeglijk naamwoord
-
treugesinnt bijvoeglijk naamwoord
-
fein bijvoeglijk naamwoord
-
geradeheraus bijvoeglijk naamwoord
-
-
franc (décent; correct; vertueux; bienséance; convenable; honnêtement; décemment; sincère; franchement; honnête; équitable; convenablement; avec raison; séant; de bonne foi; vertueusement; avec équité)
brav; korrekt; gepflegt; angemessen; sauber; höflich; züchtig; tugendhaft; dezent; sittsam-
brav bijvoeglijk naamwoord
-
korrekt bijvoeglijk naamwoord
-
gepflegt bijvoeglijk naamwoord
-
angemessen bijvoeglijk naamwoord
-
sauber bijvoeglijk naamwoord
-
höflich bijvoeglijk naamwoord
-
züchtig bijvoeglijk naamwoord
-
tugendhaft bijvoeglijk naamwoord
-
dezent bijvoeglijk naamwoord
-
sittsam bijvoeglijk naamwoord
-
-
franc (franchement; carrément; ouvertement; sans détours; à coeur ouvert)
aufrichtig; freimütig; unverhohlen; geradeheraus; rundheraus; aus voller Kehle; aus vollem Halse-
aufrichtig bijvoeglijk naamwoord
-
freimütig bijvoeglijk naamwoord
-
unverhohlen bijvoeglijk naamwoord
-
geradeheraus bijvoeglijk naamwoord
-
rundheraus bijvoeglijk naamwoord
-
aus voller Kehle bijvoeglijk naamwoord
-
aus vollem Halse bijvoeglijk naamwoord
-
-
franc (assuré; sans angoisse; franchement; audacieux; aisé; aisément; décidé; audacieusement; sans crainte; avec assurance; avec aisance)
freimütig; offen; dreist; unverschämt; keck-
freimütig bijvoeglijk naamwoord
-
offen bijvoeglijk naamwoord
-
dreist bijvoeglijk naamwoord
-
unverschämt bijvoeglijk naamwoord
-
keck bijvoeglijk naamwoord
-
-
franc (cru; honnêtement; franchement; honnête; franche; sans fard; sans détours; carrément; intègre; crûment)
öffentlich; rein; aufrichtig; fair; offenherzig; geradeheraus; offen; herzlich; gerecht; fein; treu; geöffnet; pur; freigegeben; treuherzig; unverhohlen; unverblümt; unverfälscht; treugesinnt; unverblühmt-
öffentlich bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
aufrichtig bijvoeglijk naamwoord
-
fair bijvoeglijk naamwoord
-
offenherzig bijvoeglijk naamwoord
-
geradeheraus bijvoeglijk naamwoord
-
offen bijvoeglijk naamwoord
-
herzlich bijvoeglijk naamwoord
-
gerecht bijvoeglijk naamwoord
-
fein bijvoeglijk naamwoord
-
treu bijvoeglijk naamwoord
-
geöffnet bijvoeglijk naamwoord
-
pur bijvoeglijk naamwoord
-
freigegeben bijvoeglijk naamwoord
-
treuherzig bijvoeglijk naamwoord
-
unverhohlen bijvoeglijk naamwoord
-
unverblümt bijvoeglijk naamwoord
-
unverfälscht bijvoeglijk naamwoord
-
treugesinnt bijvoeglijk naamwoord
-
unverblühmt bijvoeglijk naamwoord
-
-
franc (honnête; sincère; droit; ouvert; loyal)
-
franc (carrément; direct; sans détours; droit; franchement; ouvertement; tout droit; avec franchise)
ehrlich; aufrecht; schnurgerade; wahr; offen; ernsthaft; direkt; fair; aufrichtig; geradeheraus; rundheraus; unverstellt-
ehrlich bijvoeglijk naamwoord
-
aufrecht bijvoeglijk naamwoord
-
schnurgerade bijvoeglijk naamwoord
-
wahr bijvoeglijk naamwoord
-
offen bijvoeglijk naamwoord
-
ernsthaft bijvoeglijk naamwoord
-
direkt bijvoeglijk naamwoord
-
fair bijvoeglijk naamwoord
-
aufrichtig bijvoeglijk naamwoord
-
geradeheraus bijvoeglijk naamwoord
-
rundheraus bijvoeglijk naamwoord
-
unverstellt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor franc:
Synoniemen voor "franc":
Wiktionary: franc
franc
Cross Translation:
adjective
-
ohne Gebühren, ohne Porto (bei Postsendungen)
-
nichts verhehlend, seine innersten Gedanken offenbarend
-
ehrlich, einfühlsam sein
-
Währung in der Schweiz
-
ehemalige Währungseinheit Frankreichs
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• franc | → fränkisch | ↔ Franconian — relating to the Franks or their empire, Frankish |
• franc | → Franken | ↔ franc — any of several units of currency |
• franc | → Franken; Franc | ↔ franc — former currency of France and Belgium |
Wiktionary: Franc
Franc
noun
Franc
-
membre d’un peuple germanique dont les tribus s’établirent définitivement en Gaule à partir du Ve siècle.
- Franc → Franke
noun
-
Mitglied eines germanischen Volksstammes (männlich oder unbestimmten Geschlechts)
Computer vertaling door derden: