Beschnitten: vertaling Duits

Remove Ads

Overzicht

Duits naar Frans: Meer gegevens...

beschneiden:
- circoncire; détourer; couper; tailler; découper; limiter; restreindre; borner; entourer; délimiter; clôturer
Wiktionary:
- beschneiden → circoncire, tailler, réduire, abréger, écourter, restreindre

Duits

Uitgebreide vertaling voor beschnitten (Duits) in het Frans

beschnitten vorm van beschneiden:

beschneiden werkwoord (beschneide, beschneidest, beschneidet, beschnitt, beschnittet, beschnitten)

beschneiden
circoncire
- circoncire werkwoord (circoncis, circoncit, circoncisons, circoncisez, circoncisent, circoncisais, circoncisait, circoncisions, circoncisiez, circoncisaient, circoncîmes, circoncîtes, circoncirent, circoncirai, circonciras, circoncira, circoncirons, circoncirez, circonciront)
beschneiden
détourer
- détourer werkwoord
beschneiden (kürzen; schneiden; abkürzen)
couper; tailler; découper
- couper werkwoord (coupe, coupes, coupons, coupez, coupent, coupais, coupait, coupions, coupiez, coupaient, coupai, coupas, coupa, coupâmes, coupâtes, coupèrent, couperai, couperas, coupera, couperons, couperez, couperont)
- tailler werkwoord (taille, tailles, taillons, taillez, taillent, taillais, taillait, taillions, tailliez, taillaient, taillai, taillas, tailla, taillâmes, taillâtes, taillèrent, taillerai, tailleras, taillera, taillerons, taillerez, tailleront)
- découper werkwoord (découpe, découpes, découpons, découpez, découpent, découpais, découpait, découpions, découpiez, découpaient, découpai, découpas, découpa, découpâmes, découpâtes, découpèrent, découperai, découperas, découpera, découperons, découperez, découperont)
beschneiden (beschränken; limitieren; begrenzen; einschränken; abgrenzen; eindämmen; absperren; umzäunen; einsäumen; abzäunen)
limiter; restreindre; borner; entourer; délimiter; tailler; clôturer
- limiter werkwoord (limite, limites, limitons, limitez, limitent, limitais, limitait, limitions, limitiez, limitaient, limitai, limitas, limita, limitâmes, limitâtes, limitèrent, limiterai, limiteras, limitera, limiterons, limiterez, limiteront)
- restreindre werkwoord (restreins, restreint, restreignons, restreignez, restreignent, restreignais, restreignait, restreignions, restreigniez, restreignaient, restreignis, restreignit, restreignîmes, restreignîtes, restreignirent, restreindrai, restreindras, restreindra, restreindrons, restreindrez, restreindront)
- borner werkwoord (borne, bornes, bornons, bornez, bornent, bornais, bornait, bornions, borniez, bornaient, bornai, bornas, borna, bornâmes, bornâtes, bornèrent, bornerai, borneras, bornera, bornerons, bornerez, borneront)
- entourer werkwoord (entoure, entoures, entourons, entourez, entourent, entourais, entourait, entourions, entouriez, entouraient, entourai, entouras, entoura, entourâmes, entourâtes, entourèrent, entourerai, entoureras, entourera, entourerons, entourerez, entoureront)
- délimiter werkwoord (délimite, délimites, délimitons, délimitez, délimitent, délimitais, délimitait, délimitions, délimitiez, délimitaient, délimitai, délimitas, délimita, délimitâmes, délimitâtes, délimitèrent, délimiterai, délimiteras, délimitera, délimiterons, délimiterez, délimiteront)
- tailler werkwoord (taille, tailles, taillons, taillez, taillent, taillais, taillait, taillions, tailliez, taillaient, taillai, taillas, tailla, taillâmes, taillâtes, taillèrent, taillerai, tailleras, taillera, taillerons, taillerez, tailleront)
- clôturer werkwoord (clôture, clôtures, clôturons, clôturez, clôturent, clôturais, clôturait, clôturions, clôturiez, clôturaient, clôturai, clôturas, clôtura, clôturâmes, clôturâtes, clôturèrent, clôturerai, clôtureras, clôturera, clôturerons, clôturerez, clôtureront)

Conjugations for beschneiden:

Präsens

beschneide
beschneidest
beschneidet
beschneiden
beschneidet
beschneiden

Imperfekt

beschnitt
beschnittst
beschnitt
beschnitten
beschnittet
beschnitten

Perfekt

habe beschnitten
hast beschnitten
hat beschnitten
haben beschnitten
habt beschnitten
haben beschnitten

1. Konjunktiv [1]

beschneide
beschneidest
beschneide
beschneiden
beschneidet
beschneiden

2. Konjunktiv

beschnitte
beschnittest
beschnitte
beschnitten
beschnittet
beschnitten

Futur 1

werde beschneiden
wirst beschneiden
wird beschneiden
werden beschneiden
werdet beschneiden
werden beschneiden

1. Konjunktiv [2]

würde beschneiden
würdest beschneiden
würde beschneiden
würden beschneiden
würdet beschneiden
würden beschneiden

Diverses

beschneidet!
beschneiden Sie!
beschnitten
beschneidend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beschneiden:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
tailler		Schmisse
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
borner	abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einschränken; einsäumen; limitieren; umzäunen	abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abstecken; abzäunen; begrenzen; beschränken; eindeichen; eindämmen; einhegen; einschränken; einzäunen; festlegen; limitieren; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen
circoncire	beschneiden
clôturer	abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einschränken; einsäumen; limitieren; umzäunen	abdecken; abgrenzen; abschirmen; abschließen; absperren; abstecken; abzäunen; beenden; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen
couper	abkürzen; beschneiden; kürzen; schneiden	Trumpf spielen; abbrechen; abhauen; abhouwen; abkoppeln; abreißen; abschneiden; absetzen; abstellen; abtrumpfen; aufhören; aufschneiden; ausdünnen; ausmachen; ausschalten; ausschneiden; beenden; bersten; beschließen; durchhauen; durchschneiden; einschneiden; enden; entkoppeln; entwalden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; ganz kaputt und auseinander holen; hacken; halten; in Stücke hacken; kappen; kleinmachen; knipsen; kürzen; loskoppeln; losreißen; losschneiden; nach Maß schneiden; scheiden; schlagen; schließen; schneiden; schnitzen; spalten; spleißen; splissen; strecken; streichen; stutzen; teilen; trennen; verdünnen; verlängern; vollenden; wegreißen; wegschneiden; zerlegen; zerreißen; zuschneiden; übertrumpfen
découper	abkürzen; beschneiden; kürzen; schneiden	abschneiden; aufschneiden; aushacken; aushauen; ausschneiden; aussägen; kleinmachen; kürzen; schneiden; stutzen; tranchieren; vorschneiden; wegschneiden; zuschneiden
délimiter	abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einschränken; einsäumen; limitieren; umzäunen	abbrechen; aufhören; beenden; begrenzen; beschließen; beschreiben; beschränken; bestimmen; definieren; eindeichen; eindämmen; einschränken; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; limitieren; näher beschreiben; näher umschreiben; schließen; vollenden
détourer	beschneiden
entourer	abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einschränken; einsäumen; limitieren; umzäunen	abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; besetzen; ein Kreis zechnen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einrahmen; einschließen; einsäumen; einzäunen; enthalten; erfassen; falbeln; festlegen; herumfahren; neppen; prellen; trassieren; umfassen; umgeben; umkreisen; umleiten; umringen; umschließen; umziehen; umzäunen; übervorteilen
limiter	abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einschränken; einsäumen; limitieren; umzäunen	abbrechen; aufhören; beenden; begrenzen; beschließen; beschränken; eindämmen; einschränken; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; limitieren; schließen; vollenden
restreindre	abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einschränken; einsäumen; limitieren; umzäunen	begrenzen; beschränken; eindämmen; einschränken; limitieren
tailler	abgrenzen; abkürzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einschränken; einsäumen; kürzen; limitieren; schneiden; umzäunen	abschleifen; abschneiden; aushacken; aushauen; einkerben; einschneiden; kerben; knipsen; kürzen; nach Maß schneiden; schleifen; schneiden; schärfen; stutzen; wetzen; zuschneiden

Synoniemen voor "beschneiden":

kürzen; stutzen; zurechtstutzen; zurückstutzen

Wiktionary: beschneiden

beschneiden

Entfernung der Vorhaut des männlichen Penis. Medizinischen oder religiösen Ursprungs.
- beschneiden → circoncire
Pflanzenteile zu Zwecken der Gesundheit oder Ästhetik der Pflanze abtrennen
- beschneiden → tailler
eine (Geld-)Menge verringern
- beschneiden → réduire

Cross Translation:

From	To	Via
• beschneiden	→ circoncire	↔ circumcise — to remove the foreskin from the penis
• beschneiden	→ abréger; écourter	↔ curtail — to shorten or abridge
• beschneiden	→ restreindre	↔ curtail — to limit or restrict
• beschneiden	→ réduire	↔ cut — to reduce
• beschneiden	→ restreindre; réduire	↔ besnoeien — in aantal doen verminderen
• beschneiden	→ circoncire	↔ besnijden — de voorhuid van de penis wegsnijden

Computer vertaling door derden:

Remove Ads

Duitse en Franse zoekresultaten voor: beschnitten

Uitgebreide vertaling voor beschnitten (Duits) in het Frans

beschnitten vorm van beschneiden:

beschneiden werkwoord (beschneide, beschneidest, beschneidet, beschnitt, beschnittet, beschnitten)

beschneiden

beschneiden

beschneiden (kürzen; schneiden; abkürzen)

beschneiden (beschränken; limitieren; begrenzen; einschränken; abgrenzen; eindämmen; absperren; umzäunen; einsäumen; abzäunen)

Conjugations for beschneiden:

Präsens

Imperfekt

Perfekt

1. Konjunktiv [1]

2. Konjunktiv

Futur 1

1. Konjunktiv [2]

Diverses

Vertaal Matrix voor beschneiden:

Synoniemen voor "beschneiden":

Wiktionary: beschneiden