Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. bedingen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor bedingen (Duits) in het Frans

bedingen:

bedingen werkwoord (bedinge, bedingst, bedingt, bedingte, bedingtet, bedingt)

  1. bedingen (stipulieren)
    stipuler
    • stipuler werkwoord (stipule, stipules, stipulons, stipulez, )
  2. bedingen (determinieren; bestätigen; feststellen; )
    déterminer; établir; définir; constater; estimer; vérifier; identifier; qualifier
    • déterminer werkwoord (détermine, détermines, déterminons, déterminez, )
    • établir werkwoord (établis, établit, établissons, établissez, )
    • définir werkwoord (définis, définit, définissons, définissez, )
    • constater werkwoord (constate, constates, constatons, constatez, )
    • estimer werkwoord (estime, estimes, estimons, estimez, )
    • vérifier werkwoord (vérifie, vérifies, vérifions, vérifiez, )
    • identifier werkwoord (identifie, identifies, identifions, identifiez, )
    • qualifier werkwoord (qualifie, qualifies, qualifions, qualifiez, )

Conjugations for bedingen:

Präsens
  1. bedinge
  2. bedingst
  3. bedingt
  4. bedingen
  5. bedingt
  6. bedingen
Imperfekt
  1. bedingte
  2. bedingtest
  3. bedingte
  4. bedingten
  5. bedingtet
  6. bedingten
Perfekt
  1. habe bedingt
  2. hast bedingt
  3. hat bedingt
  4. haben bedingt
  5. habt bedingt
  6. haben bedingt
1. Konjunktiv [1]
  1. bedinge
  2. bedingest
  3. bedinge
  4. bedingen
  5. bedinget
  6. bedingen
2. Konjunktiv
  1. bedingte
  2. bedingtest
  3. bedingte
  4. bedingten
  5. bedingtet
  6. bedingten
Futur 1
  1. werde bedingen
  2. wirst bedingen
  3. wird bedingen
  4. werden bedingen
  5. werdet bedingen
  6. werden bedingen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bedingen
  2. würdest bedingen
  3. würde bedingen
  4. würden bedingen
  5. würdet bedingen
  6. würden bedingen
Diverses
  1. beding!
  2. bedingt!
  3. bedingen Sie!
  4. bedingt
  5. bedingend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bedingen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
constater ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen anschauen; ansehen; bemerken; beobachten; bestätigen; betrachten; entdecken; erkennen; festlegen; feststellen; fühlen; gucken; identifizieren; konstatieren; merken; schauen; sehen; signalisieren; spüren; wahrnehmen
définir ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen abgrenzen; abstecken; abzeichnen; benachrichtigen; beschreiben; bestimmen; bezeichnen; charakterisieren; definieren; erzählen; festlegen; festsetzen; kennzeichnen; markieren; mitteilen; näher beschreiben; näher umschreiben; schildern; trassieren; umschreiben
déterminer ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen abstechen; abwägen; anordnen; anregen; auseinanderhalten; ausfindig machen; ausmachen; beschreiben; bestimmen; bestätigen; bezeichnen; charakterisieren; definieren; determinieren; ein Ehrezeichen geben; erkennen; ermessen; festlegen; festsetzen; feststellen; finden; identifizieren; kennzeichnen; konstatieren; lokalisieren; markieren; näher beschreiben; näher umschreiben; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; trassieren; umschreiben; unterschieden; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen
estimer ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen Vermutung anstellen; abwägen; achten; annehmen; anregen; ausarbeiten; ausmachen; bedenken; berechnen; bestimmen; denken; ehren; ermessen; erwägen; glauben; hochachten; hochhalten; hochschätzen; kalkulieren; mutmaßen; raten; respektieren; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; verehren; vermuten; verschonen; voranschlagen; vorschlagen; würdigen; zuraten; überlegen; überschlagen
identifier ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen ausweisen; identifizieren; legitimieren; sich mit etwas identifizieren
qualifier ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen qualifizieren
stipuler bedingen; stipulieren
vérifier ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen aufzeigen; ausforschen; ausprobieren; belegen; beweisen; erforschen; erkunden; erproben; erweisen; feststellen; forschen; inspizieren; kontrollieren; nachforschen; nachfragen; nachgehen; nachprüfen; nachsehen; nachspüren; nachweisen; proben; prüfen; testen; untersuchen; verifizieren; vorweisen; vorzeigen; überprüfen
établir ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen aufstellen; begründen auf; beruhen auf; besiedeln; erden; errichten; etablieren; formieren; gründen; kolonisieren; stiften; urbarmachen

Synoniemen voor "bedingen":


Wiktionary: bedingen

bedingen
verb
  1. zur Folge haben

Cross Translation:
FromToVia
bedingen comporter entail — to imply or require