Overzicht
Duits naar Frans: Meer gegevens...
- geziert:
- zieren:
-
Wiktionary:
- geziert → affété, artificiel, précieux
Duits
Uitgebreide vertaling voor geziert (Duits) in het Frans
geziert:
-
geziert (affektiert; geschraubt)
chichiteux; affecté; plein de pose; mouvementé; poseur; minaudier; maniéré; avec affectation; d'une manière affectée; d'une façon maniérée-
chichiteux bijvoeglijk naamwoord
-
affecté bijvoeglijk naamwoord
-
plein de pose bijvoeglijk naamwoord
-
mouvementé bijvoeglijk naamwoord
-
poseur bijvoeglijk naamwoord
-
minaudier bijvoeglijk naamwoord
-
maniéré bijvoeglijk naamwoord
-
avec affectation bijvoeglijk naamwoord
-
d'une manière affectée bijvoeglijk naamwoord
-
d'une façon maniérée bijvoeglijk naamwoord
-
-
geziert (gekünstelt; geschraubt; unnatürlich; künstlich; affektiert; unecht)
composé; feint; convenu; forcé; affecté; apprêté; maniéré; d'une façon maniérée; d'une manière affectée-
composé bijvoeglijk naamwoord
-
feint bijvoeglijk naamwoord
-
convenu bijvoeglijk naamwoord
-
forcé bijvoeglijk naamwoord
-
affecté bijvoeglijk naamwoord
-
apprêté bijvoeglijk naamwoord
-
maniéré bijvoeglijk naamwoord
-
d'une façon maniérée bijvoeglijk naamwoord
-
d'une manière affectée bijvoeglijk naamwoord
-
-
geziert (anstellen)
affecté; chichiteux; artificiel; pédant; poseur; minaudier; maniéré; plein de pose; avec affectation; d'une façon maniérée; d'une manière affectée-
affecté bijvoeglijk naamwoord
-
chichiteux bijvoeglijk naamwoord
-
artificiel bijvoeglijk naamwoord
-
pédant bijvoeglijk naamwoord
-
poseur bijvoeglijk naamwoord
-
minaudier bijvoeglijk naamwoord
-
maniéré bijvoeglijk naamwoord
-
plein de pose bijvoeglijk naamwoord
-
avec affectation bijvoeglijk naamwoord
-
d'une façon maniérée bijvoeglijk naamwoord
-
d'une manière affectée bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor geziert:
Synoniemen voor "geziert":
geziert vorm van zieren:
-
zieren (garnieren; gestalten; aufmachen; dekorieren; fertigstellen; verzieren; fertigmachen; vollenden; feinmachen)
garnir; garnir des plats-
garnir werkwoord (garnis, garnit, garnissons, garnissez, garnissent, garnissais, garnissait, garnissions, garnissiez, garnissaient, garnîmes, garnîtes, garnirent, garnirai, garniras, garnira, garnirons, garnirez, garniront)
-
garnir des plats werkwoord
-
-
zieren (verzieren; schmücken)
Conjugations for zieren:
Präsens
- ziere
- zierst
- ziert
- zieren
- ziert
- zieren
Imperfekt
- zierte
- ziertest
- zierte
- zierten
- ziertet
- zierten
Perfekt
- habe geziert
- hast geziert
- hat geziert
- haben geziert
- habt geziert
- haben geziert
1. Konjunktiv [1]
- ziere
- zierest
- ziere
- zieren
- zieret
- zieren
2. Konjunktiv
- zierte
- ziertest
- zierte
- zierten
- ziertet
- zierten
Futur 1
- werde zieren
- wirst zieren
- wird zieren
- werden zieren
- werdet zieren
- werden zieren
1. Konjunktiv [2]
- würde zieren
- würdest zieren
- würde zieren
- würden zieren
- würdet zieren
- würden zieren
Diverses
- zier!
- ziert!
- zieren Sie!
- geziert
- zierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor zieren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
embellir | schmücken; verzieren; zieren | anmalen; aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausschmücken; ausstaffieren; ausstatten; dekorieren; einkleiden; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren |
garnir | aufmachen; dekorieren; feinmachen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; verzieren; vollenden; zieren | ankleiden; anmalen; aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; ausstatten; bekleiden; beziehen; dekorieren; feinmachen; herausputzen; polstern; schminken; schmücken; verzieren |
garnir des plats | aufmachen; dekorieren; feinmachen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; verzieren; vollenden; zieren |