Overzicht
Duits naar Frans: Meer gegevens...
-
Uni:
-
Wiktionary:
Uni → fac, uni
Uni → fac -
Synoniemen voor "uni":
einfarbig -
Synoniemen voor "Uni":
Akademie; Alma Mater; Hochschule; Universität; Anstalt; Behörde; Einrichtung; Institut; Institution; Organisation; Unternehmen
-
Wiktionary:
Frans naar Duits: Meer gegevens...
- uni:
- unir:
-
Wiktionary:
- uni → Uni
- uni → geschlossen
- uni → einig
- uni → vereinigt, vereint
- unir → unieren, verbinden, verschwistern
- unir → vereinigen, zusammenfließen, verschmelzen, zusammenwachsen, zusammenfügen, vereinen
Duits
Uitgebreide vertaling voor Uni (Duits) in het Frans
Frans
Uitgebreide vertaling voor Uni (Frans) in het Duits
uni:
-
uni (lié; allié; réuni; noué; unanimement; unanime)
verbunden; angeschlossen; zusammenhängend; aneinandergereiht; eine Einheit formend-
verbunden bijvoeglijk naamwoord
-
angeschlossen bijvoeglijk naamwoord
-
zusammenhängend bijvoeglijk naamwoord
-
aneinandergereiht bijvoeglijk naamwoord
-
eine Einheit formend bijvoeglijk naamwoord
-
-
uni (enfilé; suivant)
aneinandergereiht-
aneinandergereiht bijvoeglijk naamwoord
-
-
uni
-
uni (solidaire; réuni; unanimement; lié; unanime; solidairement; d'un commun accord; d'une seule voix)
einstimmig; gemeinsam; einträchtig; einmütig; angeschlossen; gleichgestimmt; geschlossen; einig; verträglich; gemeinschaftlich; einhellig; zusammenhängend; solidarisch; gleichförmig-
einstimmig bijvoeglijk naamwoord
-
gemeinsam bijvoeglijk naamwoord
-
einträchtig bijvoeglijk naamwoord
-
einmütig bijvoeglijk naamwoord
-
angeschlossen bijvoeglijk naamwoord
-
gleichgestimmt bijvoeglijk naamwoord
-
geschlossen bijvoeglijk naamwoord
-
einig bijvoeglijk naamwoord
-
verträglich bijvoeglijk naamwoord
-
gemeinschaftlich bijvoeglijk naamwoord
-
einhellig bijvoeglijk naamwoord
-
zusammenhängend bijvoeglijk naamwoord
-
solidarisch bijvoeglijk naamwoord
-
gleichförmig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor uni:
Synoniemen voor "uni":
Wiktionary: uni
uni
Cross Translation:
noun
uni
-
Suisse|fr (familier, fr) université.
- uni → Uni
adverb
-
insgesamt, als Ganzes gefestigt, abgerundet
-
übertragen: insgesamt, als Ganzes in Übereinstimmung, einmütig
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uni | → vereinigt; vereint | ↔ united — joined into a single entity |
unir:
unir werkwoord (unis, unit, unissons, unissez, unissent, unissais, unissait, unissions, unissiez, unissaient, unîmes, unîtes, unirent, unirai, uniras, unira, unirons, unirez, uniront)
-
unir (joindre)
-
unir (réunir; concentrer; rassembler)
konzentrieren; zusammenbringen; bei einander bringen-
konzentrieren werkwoord (konzentriere, konzentrierst, konzentriert, konzentrierte, konzentriertet, konzentriert)
-
zusammenbringen werkwoord (bringe zusammen, bringst zusammen, bringt zusammen, barchte zusammen, brachtet zusammen, zusammengebracht)
-
bei einander bringen werkwoord
-
-
unir (connecter; relier; associer; joindre; enchaîner; adjoindre; assembler)
zusammenfügen; aneinanderkuppeln-
zusammenfügen werkwoord (füge zusammen, fügst zusammen, fügt zusammen, fügte zusammen, fügtet zusammen, zusammengefügt)
-
aneinanderkuppeln werkwoord
-
-
unir (joindre ensemble; joindre; grouper; réunir)
kombinieren; zusammenfügen; vereinigen; vereinen; verbinden; koppeln; zusammenlegen; aneinanderreihen; kuppeln; verketten-
zusammenfügen werkwoord (füge zusammen, fügst zusammen, fügt zusammen, fügte zusammen, fügtet zusammen, zusammengefügt)
-
zusammenlegen werkwoord (lege zusammen, legst zusammen, legt zusammen, legte zusammen, legtet zusammen, zusammengelegt)
-
aneinanderreihen werkwoord
-
unir (fraterniser; réconcilier)
verbrüdern; aussöhnen; fraternisieren; versöhnen-
fraternisieren werkwoord (fraternisiere, fraternisierst, fraternisiert, fraternisierte, fraternisiertet, fraternisiert)
-
unir (se réconcilier; apaiser; fraterniser)
Conjugations for unir:
Présent
- unis
- unis
- unit
- unissons
- unissez
- unissent
imparfait
- unissais
- unissais
- unissait
- unissions
- unissiez
- unissaient
passé simple
- unis
- unis
- unit
- unîmes
- unîtes
- unirent
futur simple
- unirai
- uniras
- unira
- unirons
- unirez
- uniront
subjonctif présent
- que j'unisse
- que tu unisses
- qu'il unisse
- que nous unissions
- que vous unissiez
- qu'ils unissent
conditionnel présent
- unirais
- unirais
- unirait
- unirions
- uniriez
- uniraient
passé composé
- ai uni
- as uni
- a uni
- avons uni
- avez uni
- ont uni
divers
- unis!
- unissez!
- unissons!
- uni
- unissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor unir:
Synoniemen voor "unir":
Wiktionary: unir
unir
Cross Translation:
verb
-
vereinigen
-
etwas verbinden: etw. mischen, koppeln, kuppeln, zu einem Gefüge oder in eine enge Beziehung zusammenbringen; ineinanderpassen, aneinanderfügen; einen Bund, ein Bündnis, eine Verbindung, eine Beziehung eingehen, abschließen
-
-
- verschwistern → être; et; unir; à; avec; quelque chose; quelqu’un
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• unir | → vereinigen; zusammenfließen; verschmelzen; zusammenwachsen; zusammenfügen | ↔ coalesce — to form from different elements |
• unir | → vereinen | ↔ unite — to come or bring together as one |