Overzicht
Duits
Uitgebreide vertaling voor gerichtet (Duits) in het Frans
gerichtet:
-
gerichtet (zugespitzt; adressiert)
Vertaal Matrix voor gerichtet:
| Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| orienté | adressiert; gerichtet; zugespitzt |
gerichtet vorm van richten:
-
richten (ausrichten; zielen; visieren)
-
richten (urteilen; entscheiden)
juger; rendre un verdict-
juger werkwoord (juge, juges, jugeons, jugez, jugent, jugeais, jugeait, jugions, jugiez, jugeaient, jugeai, jugeas, jugea, jugeâmes, jugeâtes, jugèrent, jugerai, jugeras, jugera, jugerons, jugerez, jugeront)
-
rendre un verdict werkwoord
-
Conjugations for richten:
Präsens
- richte
- richtst
- richtt
- richten
- richtt
- richten
Imperfekt
- richtte
- richttest
- richtte
- richtten
- richttet
- richtten
Perfekt
- habe gerichtet
- hast gerichtet
- hat gerichtet
- haben gerichtet
- habt gerichtet
- haben gerichtet
1. Konjunktiv [1]
- richte
- richtest
- richte
- richten
- richtet
- richten
2. Konjunktiv
- richtte
- richttest
- richtte
- richtten
- richttet
- richtten
Futur 1
- werde richten
- wirst richten
- wird richten
- werden richten
- werdet richten
- werden richten
1. Konjunktiv [2]
- würde richten
- würdest richten
- würde richten
- würden richten
- würdet richten
- würden richten
Diverses
- richt!
- richtt!
- richten Sie!
- gerichtet
- richtend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor richten:
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| juger | entscheiden; richten; urteilen | das Urteil sprechen; verfolgen; verurteilen |
| rendre un verdict | entscheiden; richten; urteilen | |
| viser | ausrichten; richten; visieren; zielen | annehmen; ansteuern; anstreben; beabsichtigen; bestreben; bezwecken; der Meinung sein; erstreben; loten; sondieren; trachten; visieren; zielen |
| viser à | ausrichten; richten; visieren; zielen | anstreben; beabsichtigen; bestreben; bezwecken; erstreben; trachten; zielen |